vrijdag 25 juli 2014

Goed genoeg

Column in Management Kinderopvang 7/8 2014

In mijn gemeente opent na de zomervakantie een nieuwe school.  Ondanks krimpende leerlingaantallen blijkt de behoefte aan een ander type onderwijs groot. Al meer dan zeventig leerlingen zijn aangemeld voor de school met een experimenteel karakter. Dat bezorgt het gemeentebestuur hoofdbrekens. Want waar breng je die leerlingen onder. Ze zijn ook nog eens dubbel geteld, want voor de bestaande scholen telt de 1-oktobertelling (van oktober 2013  wel te verstaan) en bij een nieuwe school telt de inschrijving voor het komende schooljaar.
Ouders van scholen met vrije lokalen staan op hun achterste benen als hun het bericht bereikt dat de nieuwe school onder hun dak zou kunnen komen. ‘Nee, dat is een slecht idee. Die andere school heeft lokalen leeg. Dat is veeeel beter.’
Dat die lokalen niet leeg zijn, maar de lokale kinderopvangondernemer ze huurt voor de buitenschoolse opvang is een verwaarloosbare bijkomstigheid. Niet alleen voor ouders die dat goed uitkomt, maar ook voor de politiek. Die buitenschoolse opvang verhuizen we wel weer naar een andere plek. En ook weer valt het c-woord: de kinderopvang, die is commercieel.
Ik sprak laatste een kinderopvangdirecteur die er pessimistisch van werd. Aan kinderopvang blijft kleven dat men het als een onbelangrijke dienst beschouwt. En aan de andere kant zijn er de hoge verwachtingen die de kinderopvang niet waar kan maken. Want er is weinig bewijslast voor wat de kinderopvang toevoegt. Iedereen ziet het belang van een goed aanbod in de voorschoolse periode, voor de algehele ontwikkeling van kinderen. Maar geen enkel onderzoek toont het aan met harde bewijzen.
Hele generaties volwassenen zijn bovendien opgegroeid zonder peuterspeelzaal of kinderopvang. En zij zijn bijna allemaal goed terecht gekomen. Geen wonder dat in de ogen van ouders en ook de politiek  het belang van kinderopvang gerelativeerd wordt. Daar komt nog bij dat in Nederland-Deeltijdland kinderen vaak maar twee dagen naar de kinderopvang gaan. ‘Ach, dan zijn ze nog vijf dagen thuis. Als ze het maar naar hun zin hebben, dan is de opvang goed genoeg.’
Opvang blijft daardoor opvang. Meer niet. Ouders kiezen niet op kwaliteit, maar op prijs. Je ziet nog geen zeventig kinderen overstappen naar een andere kinderopvangorganisatie omdat die gaat werken met iPads volgens een andere concept. Wel omdat een andere organisatie een paar dubbeltjes goedkoper is per uur.
We moeten de kinderopvang veel serieuzer nemen, zeg BOinK-voorzitter Gjalt Jellesma in een column op de GGD-website (16 juni). Met ‘we’ bedoelt hij beleidsmakers, ouders én pedagogisch medewerkers. Hij heeft gelijk. Maar Jellesma’s ‘we’ bestaat geheel uit ouders. Ook de beleidsmakers en de pedagogisch medewerkers zijn ouders. En stiekem denken al die ouders: zolang ikzelf maar het merendeel van de tijd voor mijn kinderen zorg, komt het wel goed. Goed genoeg is al snel goed genoeg.

Twee keer nee is ja


Column in eigenWijs 43

‘Twee keer nee is ja’. Dat is de titel van een lezing waarmee psycholoog Steven Pont, bekend van radio en tv, door het land toert. Een vriendin van me ging erheen en schreef er haar tweewekelijkse column over voor een plaatselijk huis-aan-huisblad. Die column gaat normaliter over politiek, over actualiteit in de gemeente en niet over de opvoeding van haar vier kinderen. Ze excuseerde zich daarom tegenover de redactie voor deze ‘opvoedcolumn’. Dat bleek nergens voor nodig. Niet vaak kreeg ze zoveel reacties op haar stukje als deze keer. ‘Op het schoolplein, in het café of gewoon op straat, mensen spraken me aan en zeiden dat ze het met plezier gelezen hadden’, schrijft ze erop terugkijkend.
Zelf ben ik er ook diverse keren op gewezen. Zuchtte ik over een akkefietje met mijn kinderen was de reactie: ‘Heb je die column van Laura niet gelezen? Twee keer nee is ja.’
Stel jezelf steeds twee vragen, zegt Steven Pont. 1. Is het gevaarlijk? 2. Hebben anderen er last van? Twee keer nee, is ja.
Steven Pont pleit voor loslaten, voor kinderen zelf verantwoordelijkheid geven. Ik was niet bij zijn lezingen. Ik zie dat zijn advies steeds in verband wordt gebracht met  buitenspeelavonturen, bomen klimmen, slootjes springen en hutten bouwen. Zelf vind ik het ook heel goed toepasbaar op de huis-en-keukensituaties. Soms letterlijk. Zelf willen koken? Is het gevaarlijk: nee, als je uitlegt hoe de gaspitten werken. Hebben anderen er last van: nee, als je het niet erg vindt om zelf de keuken na afloop te dweilen.
Zelf de straat over steken? Is het gevaarlijk: nee, hij weet inmiddels heel goed dat je naar links, rechts en weer naar links kijkt voordat je de straat op stapt. Hebben anderen er last van: nee.
Blijkbaar zitten ouders dringend verlegen om heldere opvoedadviezen. Twee keer nee is ja is zo’n advies. Het past precies in deze tijd. Opvoedgrenzen zijn rekbaar, onderhandelbaar en daardoor ook vaag. Tegelijkertijd hebben ouders de neiging om overbeschermend te zijn.
De kinderopvang weet daarover mee te praten. De kinderopvang is aangeleerd om overal vooral de risico’s te zien. Die risico’s moeten nauwgezet in beeld gebracht worden. Maar zien we ook nog de mogelijkheden en de kansen?
Natuurlijk heeft de inspectie gelijk dat je moet weten wat er kan gebeuren en hoe je kinderen daarop voor kunt bereiden. Maar nog steeds geldt het aloude adagium: met vallen en opstaan word je groot.
‘Beschouw elke fout die je kind maakt als een stap vooruit op de lange weg naar wijsheid’, zegt mijn opvoedbijbel ‘De Tao Te King voor Ouders’. ‘Elke keer dat je ingrijpt, doen jullie beiden een stapje terug.’

Vertrouwen in professionals

Column in Management Kinderopvang 6 2014

Incident 1: kleuter speelt doktertje en Jeugdzorg klaagt ouders aan (Volkskrant 21-42014). Een meisje van zes en een jongen van zeven spelen herhaaldelijk doktertje in het oppasgezin waarnaar het meisje gaat. De ouders vragen raad bij een pedagogisch medewerker van de kinderopvang. Die adviseert om het kind uit de buurt van het jongetje te houden. Ouders vinden dat overdreven. Pedagogisch medewerker meldt het incident bij het AMK. Dat schakelt Jeugdzorg in. Jeugdzorg beschuldigt ouders van ‘emotionele verwaarlozing’. Ouders zijn verbijsterd en dienen klacht in.
Incident 2: de vader van Max (Volkskrant 21-4-2012) wordt door medewerkers van het kinderdagverblijf aangeklaagd bij het AMK vanwege kindermisbruik. Max had namelijk zijn broek laten zakken en zijn piemeltje laten zien. AMK constateert dat er geen sprake is van misbruik, maar het leven van de ouders van Max staat radicaal op zijn kop. Advocaat Richard Korver zegt in het Volkskrant-artikel jaarlijks tien van zulke gevallen te krijgen.
Sinds 1 juli 2013 zijn beroepskrachten verplicht een meldcode Kindermishandeling en Huiselijk Geweld te gebruiken bij vermoedens. ‘Professionals die werken met een meldcode grijpen drie keer zo vaak in als collega's die zo'n code niet gebruiken, meldt de rijksoverheid op haar website. Dat blijkt dus niet altijd iets om trots op te zijn. Overigens leidt maar ongeveer een derde van de meldingen bij het AMK tot een onderzoek door Jeugdzorg.
Een meldcode is geen meldplicht, maar een plicht tot het volgen van een stappenplan wanneer er vermoedens zijn van kindermishandeling of huiselijk geweld. Professional moeten hierdoor aangesproken worden op hun eigen verantwoordelijkheid.
Maar hoe werkt die eigen verantwoordelijkheid als je bij een misstap de hele wereld over je heen krijgt? Iedereen weet waar die te snelle meldingen vandaan komen. De zaak Savanna, de zaak Robert M. Medewerkers in de jeugdzorg nemen minder risico’s uit angst dat ze vervolgd worden, omdat ze een zaak niet serieus genoeg hebben genomen. Datzelfde geldt waarschijnlijk ook voor de kinderopvang.
Eigenlijk geldt dit voor de hele samenleving. De middelbare school voert een extra toets in bij toelating, ook al is het advies van de basisschool duidelijk. Want zowel ouders als inspectie hijgen in haar nek. In het eerste geval als ouders vinden dat een kind onterecht is afgewezen, in het tweede geval als een kind ‘zijn’ niveau niet haalt.
In alle gevallen is het een kwestie van wantrouwen van de capaciteiten van de professional. Wantrouwen zorgt voor uitwassen. En ja, professionals maken fouten. Maar als dat niet meer mag, durft niemand meer zijn nek uit te steken.

Geldstromen

Column in Management Kinderopvang, 5 2014

Toen Stichting Welzijn Westerpark met de nieuwe naam IJsterk kwam, werd er in Amsterdam een beetje schamper gedaan. Van een kwakkelende welzijnsinstelling maak je met een nieuwe naam geen ijzersterk merk. Drie jaar later, in 2009, ging IJsterk failliet. Ondanks de jarenlange ruime interne subsidie van de goed draaiende kinderopvang aan het verliesgevende welzijnswerk. Een doorstart volgde.
Nu vijf jaar later is de kinderopvang zelf aan de beurt. IJsterk moet haar veertien vestigingen voor buitenschoolse opvang sluiten. ‘Die zijn door de economische crisis zwaar verliesgevend’, aldus het NOS Journaal. ‘IJsterk is veel marktaandeel kwijtgeraakt en heeft daardoor te veel gebouwen en personeel in de buitenschoolse opvang. Het bedrijf gaat zich alleen richten op kinderdagverblijven voor kinderen van nul tot vier jaar.’
Eerst hield de kinderopvang het welzijnswerk in de Amsterdamse wijken in stand. Nu concurreert het welzijnswerk de buitenschoolse opvang kapot. Ik neem tenminste aan dat het in Amsterdam niet veel anders gaat dan in de rest van Nederland. Overal moet de buitenschoolse opvang opboksen tegen activiteiten die brede scholen ontplooien voor alle kinderen na schooltijd. Mogelijk gemaakt door onder meer de ‘Impuls brede scholen, sport en cultuur’. Mooi initiatief, met op talrijke plaatsen leuke activiteiten. Maar hoe verhoudt zich dat tot de reguliere buitenschoolse opvang. Zeker voor de oudere kinderen is de vrijblijvendheid van losse activiteiten aantrekkelijk. De leeftijd waarop kinderen de bso verlaten wordt mede hierdoor steeds jonger.
Voor het eerst gaat een kinderopvangorganisatie zich toeleggen op één leeftijdscategorie, schrijf KinderopvangTotaal (1 april) naar aanleiding van het nieuws over IJsterk. Dat zal ook niet voor het laatste zijn. Bij meer kinderopvangorganisaties is de buitenschoolse opvang een zorgenkind. Moeten we deze leeftijdscategorie dan maar overlaten aan andere partijen?
Wat blijf er dan over voor de kinderopvang? De hele-dagopvang van nul tot vier? Gezien de ontwikkelingen rond de peuterbrief en de voorstellen van de VNG zal er verder geknabbeld worden aan deze groep. De VNG wil dat peuters vanaf 2,5 jaar voortaan naar de peuterspeelzaal gaan. De peuterspeelzaal die vaak genoeg in stand wordt gehouden door de kinderopvang. Als ze beide in een organisatie zitten, vangt de kinderopvang nogal eens de teruglopende gemeentelijke subsidie voor de peuterspeelzaal op?
Peuters dus naar de peuterspeelzaal. Dan houdt de kinderopvang alleen de baby’s over. Maar is voor de baby’s gastouderopvang niet uitermate geschikt? Een huiselijk omgeving, altijd hetzelfde gezicht: als we het hebben over babyopvang dan duikt altijd weer de aantrekkelijkheid van de gastouderopvang op.
Het wordt daarom tijd dat we een eind maken aan al die verschillende voorzieningen, met al die geldstromen die van het een naar het ander vloeien en soms weer terug. Minister Asscher, doe er wat aan!

Kennismaken met de nieuwe wethouder



Column in Management Kinderopvang, 4 2014

Alle kinderen vanaf 2,5 jaar naar een peuterspeelzaal, gefinancierd door de gemeente. Dat is het plan van de VNG en dat is door minister Asscher subtiel van tafel geveegd. Hij vindt dat het voorstel het niet overzichtelijker maakt voor ouders. Gemeenten regelen twee dagdelen in het VNG-plan, voor de andere dagen moeten ouders zelf opvang regelen. Minister Asscher wil maar één vorm van peuteropvang. De vergoeding daarvoor komt wel uit verschillende portemonnees, die van de gemeente en van het Rijk.
Bijna iedereen in de branche vindt dat er een basisvoorzienig voor jonge kinderen moet komen. Wat is de beste stap in die richting? Een eenduidige financiering of een eenduidige voorziening. Ik denk het laatste.
De basis van de gedachtegang van de VNG is een geforceerde tegenstelling tussen commerciële kinderopvang aan de ene kant en gemeentelijke peuterspeelzalen en onderwijs aan de andere kant. En niet alleen de gemeenten kijken er zo tegenaan. In de Volkskrant (14 februari) hebben ze het in hun berichtgeving naar aanleiding van het VNG-voorstel over ‘staatsschool’ en lijkt alle heil te moeten komen van het onderwijs. NRC Next spreekt over peuterklassen: ‘twee-, drie- en vierjarigen moeten naar school als het aan Nederlandse gemeenten ligt’ (16 februari).
Het lijkt alsof gemeenten de regie willen houden (of terugkrijgen) over de jonge leeftijd? Maar eerst hebben veel van hen die uit handen gegeven door flink te bezuinigen op het peuterspeelzaalwerk, zodat alleen nog doelgroepkinderen er gebruik van kunnen maken. Als ze daarbij een betere aansluiting met het onderwijs als argument gebruiken, vergeten ze dat ze de regie over het onderwijs al lang kwijt zijn.
Zelfs over het openbaar onderwijs heeft de gemeente in de praktijk niets meer te zeggen. De grote schoolbesturen die het onderwijsveld langzamerhand zijn gaan domineren, zijn niet meer of minder commercieel dan de gemiddelde kinderopvangorganisatie. Wethouders en gemeenteraden hebben vaak alleen nog de mogelijkheid om met het mes op de keel een begroting goed te keuren. Soms zelfs dat niet eens. Kunnen gemeentebesturen nog invloed uitoefenen met huisvestingsgelden, binnenkort is dat ook voorbij en gaat het geld rechtstreeks naar de schoolbesturen.
Maakt dat het gemeentebestuur vleugellam? Ook dat niet. Wethouders die de communicatie naar alle partijen open en transparant houden, hebben wel degelijk invloed. De gemeente is bijvoorbeeld dé partij om een eind aan de versnippering te maken van het aanbod aan kinderen. Of het nu gaat om voor- of naschoolse voorzieningen, om jeugdzorg of passend onderwijs de gemeente is een spin in het web.
Dat maakt het voor de kinderopvang zaak om na 19 maart snel kennis te gaan maken met de nieuwe wethouder.