zondag 14 december 2008

Bejegening

Column in EigenWijs 21, tijdschrift voor pedagogisch medewerkers van Kinderopvang Humanitas

De dochter van een vriendin besloot vorig jaar om de SPW-opleiding te gaan volgen. Ik was hooglijk verbaasd. Ze is een tamelijk gesloten type en ik had nooit iets gemerkt van haar feeling voor kinderen. Mijn eigen kinderen hangen altijd aan de rokken van haar zus, nooit aan die van haar. Buurkinderen klimmen altijd bij haar zus op schoot, nooit bij haar. Toch slikte ik net op tijd een opmerking daarover in. Want wie ben ik om me daar mee te bemoeien. Alhoewel….
Selectie aan de poort is in Nederland niet gebruikelijk. Twijfels over de kindvriendelijkheid van een student SPW, over de sociale vaardigheden van een toekomstige leraar, over de omgangsvormen van een arts in opleiding? Het is moeilijk om daar een hard oordeel over te vellen. Grote kans dus dat ze toch succesvol hun opleiding afronden.
En wie durft er daarna nog haar collega openlijk te bekritiseren op sociaal gedrag en omgangsvormen? Wat doe je als ze ouders niet aan durft te kijken, als je vindt dat haar omgang met de kinderen niet heel liefdevol is, als ze nooit eens het initiatief neemt voor een spelletje of ouders nooit eens spontaan verslag uitbrengt over de dag. Moeilijk.
Maar er is verandering op komst. Jonge artsen haalden afgelopen maanden het nieuws met hun roep om meer aandacht voor omgangsvormen en bejegening in de opleiding. Wie op deze punten onvoldoende scoort, mag uit de opleiding gezet worden, vinden zij. Want het vak van arts is niet alleen technisch, maar vooral ook een vak van vragen stellen, inleven, uitleggen, meeleven en troosten. Het is alsof ze het over de kinderopvang hebben.
Natuurlijk zijn er genoeg geboren pedagogische medewerkers, peuterleidsters die van jongs af voorbestemd zijn voor het vak, leerkrachten die het vanaf dag één in de vingers hebben, maar we moeten niet bang zijn al die anderen aan te spreken op hun gedrag. In het belang van kind en ouder, maar ook van de eigen organisatie. Bejegening is voor patiënten nog steeds een bepalende factor bij de keuze voor een zorgverlener. Voor de kinderopvang is het vast niet anders.
En de dochter van mijn vriendin? Die is al weer gestopt met haar opleiding. Het bleek toch niets voor haar te zijn.

woensdag 10 december 2008

Binnenkort verschijnt:

En al was mijn moeder thuis. Praktische handreiking bij het vormgeven van dagarrangementen.

Onder redactie van Anja Hol, Leonie Heutz, Fred Verhees en Astrid van de Weijenberg, Uitgeverij SWP Amsterdam. ISBN: 9789066659988224. Eerste druk 2008
Andere tijden, andere schooltijden?

Column in Management Kinderopvang, december 2008

‘In het belang van werkende ouders en de buitenschoolse opvang passen wij onze schooltijden aan.’ Die mededeling stond het afgelopen jaar in veel nieuwsbrieven aan ouders van basisschoolleerlingen. Een verrassende ontwikkeling: scholen die rekening houden met ouders én met kinderopvang. Jarenlang was dat vloeken in de kerk.
Dat veel scholen hun schooltijden aanpassen, komt door de Wet flexibilisering schooltijden, die geeft scholen meer vrijheid om zelf de schooltijden te bepalen. Een van hun wensen is gelijke eindtijden voor boven- en onderbouw. Nu nog maken bovenbouwleerlingen meer uren dan onderbouwleerlingen. De meeste scholen willen daarvan af. Is dat echt om het ouders gemakkelijker te maken of vooral omdat het voor de eigen personeelsinzet veel gunstiger is? De verwijzing naar het belang van werkende ouders en de buitenschoolse opvang doet nogal geforceerd aan.
Natuurlijk concluderen dagindelingcommissies en -taskforces dat de huidige schooltijden niet goed afgestemd zijn op werkende ouders. En ook voor de kinderopvang is het prettig als de schooltijden aangepast worden. Het liefst een continurooster met een lange middag vrij. Dan kan de bso medewerkers een prettig contract bieden en op zo’n lange middag kun je veel meer doen.
Maar uit enquêtes blijkt, zo laat een rapport van de SKWgroep zien, dat ouders die eenmaal gewend zijn aan het traditionele lesrooster vaak sceptisch staan tegenover verandering. Ook de oudervereniging Ouders & Coo merkt dat. De vereniging krijgt veel telefoontjes van verontruste ouders over het wijzigen van de schooltijden. Zo’n wijziging grijpt namelijk diep in in het dagelijkse leven van gezinnen.
Moet je het daarom maar niet doen? Nee, want uit diezelfde enquêtes blijkt dat nieuwe ouders wel degelijk enthousiast zijn voor het continurooster. Betekent dat dat onze vrije woensdagmiddag een reliek uit vervlogen tijden is? Moeten wij ons spiegelen aan Scandinavisch model? Gaan onze kinderen over tien jaar hele dagen naar de brede school? Ook dat niet, lijkt mij. Uit de onlangs gehouden Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van TNO en CBS blijkt dat Nederlanders, mannen en vrouwen, het liefst een werkweek hebben van 25 tot 28 uur. Buitenlanders kijken bovendien jaloers naar ons deeltijdland. Ik denk dat minister Rouvoet daarom helemaal niet conservatief is, zoals zijn critici beweren, als hij pleit voor gezinsvriendelijk werkgeverschap. Meer kinderopvang is goed en nodig, maar geen oplossing voor iedereen. Er zijn in Nederland nog heel veel ouders die veel tijd met hun kinderen willen doorbrengen.

maandag 20 oktober 2008

Binnenkort verschijnt:

En al was mijn moeder thuis. Praktische handreiking bij het vormgeven van dagarrangementen.

Onder redactie van Anja Hol, Leonie Heutz, Fred Verhees en Astrid van de Weijenberg, Uitgeverij SWP Amsterdam. ISBN: 9789066659988224. Eerste druk 2008
Deltacommissie

Column in Management Kinderopvang, oktober 2008

GroenLinks wil een Deltacommissie om de jeugdproblematiek aan te pakken. Zo lees ik in de Volkskrant. Gelukkig is er tegenwoordig voor alle moeilijke vragen in het leven één duidelijke oplossing: je zet een aantal mensen bij elkaar, zij onderzoeken de problemen en komen met een voorstel. Je noemt het taskforce. Of nee, dat is eigenlijk al weer verouderd. Deltacommissie is nu het toverwoord. Dat is nog niet tot de MOgroep doorgedrongen, die houdt het nog bij een taskforce. De MOgroep wil een Taskforce Kinderopvang-Onderwijs.
Waar dat geloof in een deltacommissie/taskforce vandaan komt, is onduidelijk. Want daags nadat Cees Veerman, de commissievoorzitter van de oorspronkelijke Deltacommissie met zijn ideeën en voorstellen kwam, werd zijn onderzoek al weer onderuit gehaald. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat de zeespiegel zo hard stijgt als de Deltacommissie verwacht.
Zou het anders zijn in de kinderopvang waar men het ook niet eens kan worden over de stijging of daling van de arbeidsparticipatie? Waar uitspraken over de toekomstige behoefte aan kinderopvang toch vooral uit de glazen bol moeten komen?
Het effect van prijs op de arbeidsparticipatie van vrouwen wordt overschat, zegt het SCP.
Bezuinigingen hebben wel degelijk groot effect op de arbeidsparticipatie, zegt oppositiepartij VVD. Niet waar, zegt Dijksma. In bijna een op de vijf gezinnen die gebruikmaken van gastouderopvang zal een van de ouders stoppen als bezuinigingen doorgaan, laat het Platform Kwaliteit Gastouderopvang uit onderzoek blijken. Het is niet te voorzien wat de effecten zijn van de door Dijksma aangekondigde maatregelen, zegt de MOgroep. En dat lijkt me heel eerlijk.
En dan verschijnt er ook nog gelijktijdig met grootschalige demonstraties voor behoud van de gastouderopvang een rapport dat meldt dat gastouderopvang beter is dan opvang in kinderdagverblijven. Een serieus te nemen onderzoek, door gerenommeerde onderzoekers, dat wel. Maar qua timing lijkt het een publiciteitsstunt.
Ook wij, als medewerkers van Management Kinderopvang, krijgen vaak de vraag of we niet voor eens en altijd goed kunnen uitzoeken wat het effect is van de Wet kinderopvang, en de effecten van lagere vergoedingen. Meer onderzoek dus in het blad. Onderzoek is inderdaad prachtig, maar een groot nadeel van onderzoek is de conclusie. Die luidt negen van de tien keer dat er meer onderzoek nodig is.

donderdag 2 oktober 2008

Majesteiten

Column in eigenWijs nr. 20, tijdschrift voor pedagogische medewerkers van Kinderopvang Humanitas

‘Elk kind dat in Nederland na 1980 geboren is, lijkt in de wieg gelegd te zijn in een t-shirt met de tekst: I am Special. Niet om de een of andere prestatie, maar vanzelf al. Wij prijzen de tekening van een kind van drie alsof het om een Picasso gaat. Dat is goed voor het zelfvertrouwen, maar het houdt wel de realiteit buiten de deur.’ Dit zijn woorden van Jan Derksen, hoogleraar klinische psychologie (Intermediair, 20 maart 2008). En wat is het gevolg, meent Derksen, op latere leeftijd zijn onze kinderen als tropische vissen in de Noordzee: de werkelijkheid is hard, alles doet hen zeer. Een tweejarige vindt zichzelf de koning van het heelal, het middelpunt van de wereld. In die fase moet je een kind daarom ‘optimaal frustreren’, vindt Derksen. En optimaal frustreren is bijvoorbeeld een kind laten verliezen met een spelletje, maar ook hem laten zien dat hij valt omdat zijn beentjes nog te kort zijn. Zo voorkom je dat kinderen opgroeien met het idee dat ze al helemaal perfect zijn.
Derksen verwoordt voor mij waarom ik zo’n moeite heb met het nieuwe kindercentrum dat onlangs bij mij om de hoek is geopend. Sorry, het is geen kindercentrum, maar een kinderdagpaleis. Zo noemen ze zichzelf. Op de website worden kinderen aangesproken als hoogheden en majesteiten. De inrichting is een paleisje. Letterlijk. Met veel tronen en er is veel hermelijnrood en goud dat er blinkt. De kinderen zijn hier de koning van het heelal.
Commercieel gezien hebben de uitbaters groot gelijk. Het kindercentrum onderscheidt zich duidelijk van de concurrent die twee straten verderop is gevestigd. Het idee spreekt een bepaalde groep ouders aan, want om mij heen hoor ik enthousiaste geluiden.
Opeens ziet mijn eigen vertrouwde kindercentrum er kaal en ongezellig uit. Toch zou ik het niet willen inruilen voor het nieuwe. Hier worden de kinderen niet als majesteiten op hun wenken bediend, maar leren ze juist op hun beurt wachten, samen delen en samen spelen.
Achter iedere inrichting zit een filosofie. Ook al is die niet meteen zichtbaar. Aan pedagogische medewerkers de taak om ouders uit te leggen waarom hun kindercentrum eruit ziet zoals het eruit ziet. Zodat ze zien dat er misschien wel meer goud blinkt in een sober en rustig ingericht kindercentrum dan in een sprookjespaleis.

maandag 22 september 2008

Vergeet de lelijke woorden

Column in Management Kinderopvang, september 2008

Moeten peuters leren of mogen peuters peuteren? Deze discussie laaide afgelopen maanden weer op door het advies van de Onderwijsraad. Die publiceerde het rapport ‘Een rijk programma voor ieder kind’ en stelde dat de kinderopvang meer educatief moet zijn. Want leidsters in de kinderopvang kijken vooral of de kinderen geen vingers tussen de deur krijgen of dat ze niet uit de schommel vallen: zo zei een woordvoerster van de Onderwijsraad dat in dagblad BN/De Stem. Diplomatie is niet de sterkste kant van de Onderwijsraad zullen we maar denken. Kijk bijvoorbeeld maar naar het woord leeropvang dat de raad bedacht voor deze nieuwe kinderopvang. Niet alleen een vreselijk lelijk woord, maar het zet de discussie meteen op scherp. Want leren kinderen in de kinderopvang niet altijd, ook zonder ‘rijk programma’? Het woord ontbeert bovendien ieder speels karakter. Weg nuance dat kinderen al spelend leren. Met woorden als ‘leren’ en ‘programma’ zitten de tegenstanders van een op educatie gerichte kinderopvang meteen in de hoogste boom. De messen worden geslepen, de tegenstellingen zwaar aangezet.
Datzelfde zie je ook steeds weer gebeuren in de discussie over VVE. Onlangs zat ik om de tafel met een voor- en tegenstanders van VVE. Hoogleraar en taalpatholoog Sieneke Goorhuis-Brouwer versus hoogleraar orthopedagogiek Paul Leseman. Goorhuis heeft in diverse media haar afkeer van gestandaardiseerde programma’s voor jonge kinderen kenbaar gemaakt. Leseman breekt juist een lans voor VVE. Goorhuis grijpt graag terug naar vroeger, naar de tijd van de ouderwetse goedopgeleide kleuterjuf en speelzaalleidster. Met zo’n leidster is het keurslijf van een programma helemaal niet nodig, want zij houdt alle ontwikkelingsgebieden van het kind goed in de gaten, meent Goorhuis. Leseman ziet VVE juist als de ideale opleiding voor wie werkt met jonge kinderen. Pabo- en SPW-opleiding laten dat onderdeel nu liggen.
Maar naar Goorhuis’ ideale kleuterjuf is het zoeken als naar een speld in een hooiberg, net als naar de speelzaal waar Leseman’s VVE helemaal uitgevoerd wordt zoals het is bedoeld. Het is daarom niet gek dat de Onderwijsraad aandacht vraagt voor meer kwaliteit in de voorschoolse periode. Want ook Goorhuis is voorstander van meer algemeen stimulerende aandacht en een rijke omgeving voor jonge kinderen. Ook zij is voor scholing van leerkrachten en leidsters in de ontwikkeling van jonge kinderen. En ook Leseman vindt dat er meer aandacht moet komen voor kwaliteitsverhoging en niet alleen voor uitbreiding van VVE.
Het lijkt me daarom verstandig om in deze discussie niet te veel te kijken naar de woorden, maar te focussen op wat de partijen gemeenschappelijk hebben: een rijk aanbod voor kinderen op alle ontwikkelingsgebieden.

donderdag 21 augustus 2008

Hyperleidster

Column in eigenWijs 19, tijdschrift voor pedagogische medewerkers van Kinderopvang Humanitas

De kleerkasten van mijn kinderen liggen vol shirts met lijmvlekken. ‘Dat is sterke lijm, mam.’ Ja, dat heb ik gemerkt. Zelfs mijn Miele wast het er niet uit. Jaren heb ik mijn schouders erover opgehaald, maar op een dag trek ik toch de stoute schoenen aan. Ik stel de juf voorzichtig voor om eens op zoek te gaan naar een andere lijmfabrikant. Ze aanhoort mij welwillend. Een paar dagen later krijg ik mijn negenjarige dochter thuis. ‘Door jou ben ik nu de enige in de klas die een schort aan moet’, roept ze verontwaardigd.
Dochter boos en moeder heeft nu waarschijnlijk het etiket hyperouder opgeplakt gekregen. Ouders zitten namelijk in de hoek waar de klappen vallen. Of ze bekommeren zich te weinig om hun kinderen en sturen ze zonder ontbijt naar school. Of ze zijn té bezorgd. Die laatste groep heet tegenwoordig hyperouder. En vooral pedagogische medewerkers in de kinderopvang schijnen er last van te hebben. Ze betitelen maar liefst twintig procent van de ouders als hyperouder.
Ik zet daar mijn vraagtekens bij, zeker na de sterke-lijmervaring. Ben ik een hyperouder omdat ik een keer klaag over de lijm? Is een ouder die een opmerking heeft over de doorweekte schoenen na het buitenspelen een hyperouder? En de ouder die uitleg vraagt over de bult op een voorhoofd? Of de ouder die wil weten hoe de afdruk van een rijtje tandjes in de arm van zijn oogappel komt?
Ik geloof niet in dat cijfer van twintig procent. Of het moet twintig procent zijn van de pedagogische medewerkers dat je hyperleidster kunt noemen. Hyperleidsters zijn pedagogische medewerkers die bij voorbaat bang zijn voor een kritische opmerking van ouders. Ze denken alvast voor de ouders en willen iedere valpartij, buil of nat pak voor zijn.
Ik maakte het mee tijdens een ouderavond over uitdagend buitenspelen in de buitenschoolse opvang. Niet de ouders zetten daar vraagtekens bij de veiligheid of waren overbezorgd, maar de pedagogische medewerkers. Zij zagen overal gevaren en bezwaren.
Natuurlijk zijn er ook overbezorgde ouders, maar zelfs die zijn voor rede vatbaar. Als een pedagogische medewerker weet wat ze doet, daar achter staat en daar uitleg over geeft, kan ze iedere ouder overtuigen. Dat is mijn overtuiging. Het is niet erg om verantwoording af te leggen tegenover ouders. Dat hoort bij het vak. En wie bang is voor vuile kleren, die schaft toch gewoon een stapeltje overalls aan.

donderdag 19 juni 2008

Dig Istha

column in Management Kinderopvang 6/7 2008

Hoeveel medewerkers telt de afdeling communicatie van het ministerie van OCW? Te veel in ieder geval. Het ministerie communiceert namelijk niet. Probeer als vakblad maar eens een voorlichter aan de lijn te krijgen. Of het communiceert op het verkeerde moment. En daardoor moet de kinderopvang nu geruchten en halve waarheden het hoofd bieden.
Ik snap best dat OCW-medewerkers niet officieel in willen gaan op geruchten die tactisch door spindokters zijn rondgestrooid. Ik begrijp ook dat zij zich het liefst vasthouden aan hun eigen zorgvuldig getimede communicatieplan. Maar heeft de afdeling communicatie van het ministerie één ogenblik nagedacht over de communicatie rond de plannen die staatssecretaris Dijksma in de Voorjaarsnota aankondigde. Je kunt het je afvragen. Het is niet echt een voorbeeld van zorgvuldige communicatie om eind april wat te roepen over bezuinigingen, maar het hoe en wat pas op 16 september uit de doeken te doen.
1400 euro gaan de bezuinigingen een gezin met anderhalf keer modaal kosten, berekende de MOgroep. Valt allemaal wel mee, doet staatssecretaris Sharon Dijksma luchtig in het programma Buitenhof. Pertinente onzin, zegt ze zelfs in de Volkskrant. Het AD en de Telegraaf weten ondertussen uit geheime berekeningen van het kabinet zeker dat het een strop van 375 euro wordt. Als u zegt dat het niet 1400 euro is dan weet u ook hoeveel het wel is, verwijt D66-kamerlid Kaya de staatssecretaris in het debat over de bezuinigingen.
En ondertussen slaat de gastouderopvang op tilt, want her en der wordt geroepen dat gastouderopvang niet meer in aanmerking komt voor een bijdrage. De nuance opa-oma-opvang valt in veel berichtgeving weg. Daar wordt alleen nog gesproken over gastouderbureautjes die onnoemelijke bedragen verdienen aan bemiddeling van wat al bemiddeld is.
Premier Balkenende denkt dat ouders zich niet zo snel op stang laten jagen. Maar Kinderstad-directeur Geert de Wit herinnert zich in het Brabants Dagblad dat in het verleden alleen al het vermoeden van stijgende kosten ervoor zorgde dat tien procent van de ouders wegbleef.
Je kunt erover discussiëren of het terecht is dat hogere inkomens meer gaan betalen voor kinderopvang. Je kunt je ook afvragen of het terecht is dat opa’s en oma’s geld krijgen voor wat ze vroeger voor niets deden. Maar over de zorgvuldig van het beleid van dit kabinet en het communicatiebeleid van de staatssecretaris is geen discussie mogelijk. Misschien Dig Istha eens vragen of hij naast Vogelaar en Cramer nog tijd heeft voor Dijksma?

maandag 26 mei 2008

Lawaaipapegaaien

in Management Kinderopvang, mei 2008

‘Beste Beatrijs, Wij wonen al vier jaar met veel plezier in onze buurt. Vorige zomer is er een trend gezet bij ons in de straat. Omdat deze doodlopend is, vinden de overburen het oké om twee waarschuwingspylonnen aan het begin van de straat neer te zetten, zodat iedereen die deze weg in- of uitrijdt rekening moet houden met hun spelende kinderen. Gisteren heb ik nog even beleefd geïnformeerd of ze geen tuin hebben achter hun huis. Ik kreeg als antwoord dat kinderen van deze leeftijd graag op straat willen spelen. Ze eisen dus een stuk straat op voor zichzelf en hinderen daarbij iedereen die erlangs moet, hetzij richting stad, hetzij richting eigen huis.’
Een citaat uit de rubriek Moderne manieren van Beatrijs Ritsema in Trouw (29 maart). Gelukkig kon de Lieve Mona van Trouw niet erg meevoelen met de klager. Klagers als deze mijnheer komen er steeds meer. Dat zal de kinderopvang herkennen. Kinderen zingen te veel en te hard, ze schreeuwen en hun fietsjes piepen. Kunnen mensen tegenwoordig minder hebben of maken moderne kinderen echt veel meer herrie?
Volgens de Stichting Bescherming Akoestisch Milieu (Bam) is het laatste het geval. Bam-directeur Lia Verhaar zegt in dagblad Tubantia (3 april): ‘Het is een toenemend probleem dat kinderen steeds meer lawaai maken. Daar krijgen wij veel klachten over binnen. Mensen ergeren zich vaak aan een kinderdagverblijf naast hun huis. Hetzelfde geldt voor een school als buur. Mensen en ook kinderen worden steeds lawaaieriger. De klachten die dat oplevert moeten we serieus nemen. Ik heb zelf voor de klas gestaan, maar ik snap niet dat kinderen steeds meer gillen en lawaai maken bij het spelen.’ Ofwel: ‘Nu je eigen kinderen de deur uit zijn, zit jij opgescheept met de overlast van kinderen die om half 8 ‘s morgens gedropt worden op een KDV, om zo het leven van de buren van dit KDV ernstig te verzieken.’ Zo schrijft iemand anoniem op de Bam-site.
Kinderen moeten meer bewegen, ze moeten achter de computer vandaan, lekker naar buiten de natuur in. Maar de boze buurman staat al klaar om de politie in te schakelen als ze te veel lawaai maken. En met het schoppen van een bal door de ruit eindig je al gauw op het Halt-bureau. Kattekwaad wordt gecriminaliseerd, zei pedagoog Bas Levering nog onlangs.
Maar toch, wie weet er in Nederland nog een stil plekje te vinden? Daarvoor moet je toch echt naar Terschelling.

dinsdag 22 april 2008

Hangjongeren

column in EigenWijs nr. 18, Tijdschrift voor pedagogische medewerkers van Kinderopvang Humanitas, maart 2008

‘Winkelmeisjes die tegen de toonbank hangen en alleen met elkaar in gesprek zijn: daar erger ik me aan.’ Dat zei laatst een pedagogisch medewerker tegen me die een cursus klantvriendelijkheid volgde. ‘Leidsters die in de bank hangen als ouders binnenkomen: daar erger ik me aan.’ Dat zei laatst de trainer van zo’n klantvriendelijkheidcursus. ‘Leraren die tijdens een ouderavond tegen de kastenwand hangen terwijl de directeur de ouders toespreekt: daar erger ik me aan.’ Dat zei laatst een schoolhoofd tegen me. Het is duidelijk: hangen wekt geen positieve gevoelens bij mensen op. Hangen straalt vervelingen en onverschilligheid uit. Denk maar aan de overlast van hangjongeren wat elke dag de kranten haalt.
Zijn leidsters in de kinderopvang hangjongeren? Nee, daar hebben ze het te druk voor. Maar er zijn wel kritieke momenten, tijdens de breng- en haalmomenten bijvoorbeeld. Ook gewoon zitten, kan dan namelijk snel hangen worden. Niet het zitten en ondertussen een spelletje doen, maar wel het zitten met een kind op schoot. Hier wordt niets gedaan, straalt zo iemand uit. Hier wordt gezeten. En daar erger ík me aan.
Aan de leidster die ’s morgens vroeg met een ouder zit/hangt te ouwebetten als ik mijn kind breng. Flauw? Misschien wel, maar het gebeurt niet één keer, het gebeurt dagelijks. Althans alle dagen dat ik daar kom. En dan is het toch zeker al negen uur. Vader installeert zich ieder ochtend genoeglijk met zoon op schoot en praat, over de vakantie, over de huizenmarkt, over de hypotheek, over het weer. Over van alles, behalve over zijn kind.
Natuurlijk is het voor pedagogisch medewerkers moeilijk om alle ouders evenveel aandacht te geven. Om je de claimende vader van het lijf te houden en om tijd te maken voor de bescheiden vader. Maar toch vraag ik me af wat er zou gebeuren als de medewerkster niet in haar stoel zou hangen? Als ze op de grond een blokkentoren bouwt met een kind, als ze samen met een kind een puzzeltje maakt, zou die vader dan nog zo uitgebreid de tijd nemen? Blijkbaar straalt de medewerkerster uit dat ze niets te doen heeft. Hoezo niets te doen, denk ik dan. Het is negen uur, dan is het heel goed te verkopen dat je helemaal geen tijd meer hebt voor ouders, maar alleen nog tijd voor de kinderen.
Leugens, grote leugens en statistieken

in Management Kinderopvang, april 2008

Dol op statistieken zijn de media. Maar heb je er wat aan? Iedereen gaat ermee aan de haal. Nu weer met de cijfers over het effect van de extra gelden voor kinderopvang op de arbeidsparticipatie van vrouwen.
Zoals de CNV Vakcentrale: ‘Omdat de arbeidsparticipatie van vrouwen niet toeneemt, zoals het CPB vandaag bekend maakte, wordt het hoog tijd dat informele kinderopvang voor een vergoeding in aanmerking komt.’ En wat maakte het CPB op die dag bekend: ‘De participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt is de afgelopen decennia fors gestegen, maar de gemiddelde baanomvang van werkende vrouwen is vanaf het begin van de jaren negentig nauwelijks veranderd.’
Elsevier pakt het onderwerp kinderopvang weer eens op naar aanleiding van een Telegraafkop over budgetoverschrijding. In een filmpje op de website roept een verbeten vrouwelijke redacteur iets over een bodemloze put. Recept voor fraude en je ziet alleen maar een verschuiving van informeel naar formeel, geen toename van de arbeidsparticipatie.
Daarentegen weet Ineke Dezentjé Hamming van de VVD heel precies dat we op dit moment een toename zien van de arbeidsdeelname van vrouwen. En dat komt door haar partij, die ‘heeft bijgedragen een slinger te geven aan het gebruik van de kinderopvang’ (BBMP, 02/08).
Al sinds 1975 stijgt de arbeidsparticipatie van vrouwen ieder jaar, zoveel is duidelijk. Maar met hoeveel? En heeft de Wet kinderopvang daar invloed op gehad? We komen er niet achter. Het SCP-rapport ‘Nederland Deeltijdland’ laat in een grafiek een gestaag opgaande lijn zien tot 66 procent in 2006 (arbeidsdeelname van vrouwen tussen 15 en 65) jaar. Maar het CBS laat die opgaande lijn stoppen bij 59,8 procent in 2006. Het is me niet gelukt om te achterhalen waarin het verschil zit. Wat wel helder is, is dat in de CBS-cijfers de stijging tussen 2005 en 2006 iets sterker is dan de voorafgaande jaren, maar niet sterker dan het gemiddelde van de afgelopen tien jaar. Weinig reden dus voor Dezentjé om zich zo op de borst te slaan, lijkt mij.
In de branche bespeur je inmiddels ook kritische geluiden over het Van Aartsen/Bos-effect. Bestaat dat effect wel? Natuurlijk is de bso salonfähig geworden door koppeling aan de basisschool. Een enorm sterk merk. Maar die extra toeloop naar de bso wordt die toch niet vooral veroorzaakt omdat al die voormalige crèchekinderen inmiddels op de basisschool zitten? Probeer dat maar eens te achterhalen uit de statistieken. Ik wens u veel succes.

donderdag 13 maart 2008

Christelijke kinderopvang

Column in Management Kinderopvang 3/2008

In de Werkgroep Onderwijs en Kinderopvang zitten twaalf afgevaardigden vanuit het onderwijs en vier vanuit de kinderopvang. Dat komt voornamelijk omdat het onderwijs zo verzuild is. Iedere zuil wil zijn eigen mannetje (of vrouwtje) bij dit overleg hebben. Gelukkig kennen wij een dergelijke verkokering niet, verzucht de kinderopvang dan.
Maar hoe lang blijft dat nog zo? Toevallig las ik onlangs op één dag twee berichten over christelijke kinderopvang.
Het allereerste was een nieuwsbericht over de oprichting van een christelijke gastouderbureau in Veenendaal. Volgens de manager van het nieuwe gastouderbureau is er behoefte aan gastouderopvang met een christelijke identiteit: ‘Als organisatie willen we graag werken vanuit deze identiteit. We geven dit vorm door van onze gastouders te vragen dat zij de bijbelse waarden en normen onderschrijven.’
Even later zag ik voor de tweede keer de woorden christelijk en kinderopvang met elkaar in verband gebracht. In de column van Marleen Barth, voorzitter van de onderwijsbond CNV: ‘De Clausschool heeft niet, zoals veel scholen hebben gedaan, de buitenschoolse opvang uitbesteed aan een reeds bestaand bedrijf voor opvang. Met eigen initiatief wordt de opvang aan het eigen schoolgebouw aangeboden. Kinderen van nul tot twaalf jaar kunnen er nu terecht. Wat het helemaal uniek maakt: de kinderopvang past bij de christelijke identiteit van de school.’
Toeval of trend? Feit blijft dat ook het katholieke, christelijke en niet te vergeten het islamitische onderwijs nog steeds levensvatbaar zijn. Ook in een ontkerkelijkte samenleving blijven ouders kiezen voor deze scholen. De vraag is of dat echt vanwege de godsdienstige identiteit van de school is. Of is het een keuze voor een school met ‘ons soort ouders’?
In ieder geval vinden basisonderwijs en kinderopvang elkaar steeds beter. Zelfs christelijk scholen, met vaak een meer traditionele opvatting over de taak van de moeder, vinden het geen bezwaar om op de speelplaats een bso-box neer te zetten. Daarmee trek je de verzuiling in de vrije tijd van kinderen, zeggen tegenstanders verontwaardigd. En dat aan het begin van de 21e eeuw! Maar zoals er behoefte is aan scholen met een eigen signatuur, is er in de toekomst misschien ook wel behoefte aan kinderopvang met een eigen gezicht. Dan weet je als ouders tenminste zeker dat kindercentrum Wolkewietje echt anders is dan kindercentrum Pinkeltje. Of dat dan ook meteen verzuilde kinderopvang moet zijn, is een andere vraag.
Crashtest

Column in Management Kinderopvang 2/2008

Elsevier heeft haar lijst van beste ziekenhuizen, Trouw van beste scholen, de Volkskrant kwam met een lijst van beste verpleeghuizen. Laten wij het AD nu eens een lijst van beste kinderdagverblijven bezorgen, dacht de Nationale Crèchetest waarschijnlijk. Maar het AD plaatste geen lijst en ging met de resultaten aan de haal. De prachtige cijfers - gastouderbureaus 8,4; kinderdagverblijven 8,0; en naschoolse opvang 7,8 – kregen nauwelijks aandacht. Wel prijkte op de voorpagina de kop ‘Kinderopvang schiet tekort’. In het artikel verder kritische opmerkingen over de bso uit de mond van Louis Tavecchio en Wendeline van Luijk, mede-organisator van de crèchetest. Dit was geen crèchetest, dit kun je beter een crashtest noemen.
Persbureaus ANP en Novum pikten het AD-nieuws snel op en daarom volgden er nog wat kranten. Zoals Trouw: ‘Ouders willen betere kinderopvang’; Gooi- en Eemlander: ‘Kwaliteit buitenschoolse opvang kan nog beter’ en als uitsmijter De Pers: ‘Kwaliteit van de kinderopvang is slecht’.
Werk aan de winkel dus voor de kinderopvang om die mooie cijfers wél voor het voetlicht te brengen. Zelfde zaterdag, om half 12, op de website van Omroep Brabant: ‘Kinderopvang Helmond beste van Nederland’. Was het Helmondse kinderdagverblijf Pantomime dat de lijst aanvoert zo slim om de locale media te tippen of was het een journalist die de lijst naploos op zoek naar de positie van lokale organisaties in de Top 25?
Lijstaanvoerder of hekkensluiter: de aanval is in zo’n geval de beste verdediging. Zelfs kinderdagverblijf nummer 25 had namelijk nog een rapportcijfer van 8,4 en bij de bso nog steeds een mooie 7,5. Maar waar was de branchevertegenwoordiger die uitlegde dat dit prachtige cijfers zijn? Zeker gezien de grote uitbreidingsoperatie van het afgelopen halfjaar. De MOgroep liet weten dat de ‘Crèchetest leidt tot een eenzijdig en negatief beeld in de media’. Daarmee zet ze zichzelf neer als een slechte verliezer die de boodschapper de schuld geeft. Wie klaagt over de pers trekt altijd aan het kortste eind. Maar wat erger is, ze leidt de aandacht af van deze mooie cijfers. Natuurlijk kun je kritiek hebben op de onderzoeksmethoden. En natuurlijk moet de AD-koppenmaker op staande voet ontslagen worden. Maar waarom met zulke cijfers nog bakkeleien over de pers of de onderzoeksmethode? Be good and tell it. Daarvoor was dit dé gelegenheid

dinsdag 15 januari 2008

Regelmatig maar matig

Column in Management Kinderopvang, 1 2008

Egoïstische ouders die hun verantwoordelijkheid als opvoeder niet nemen: zo worden ouders die gebruik maken van kinderopvang in een brief in de Volkskrant omschreven. De krant promoveerde deze brief zelfs tot Brief van de dag onder de kop ‘Kinderopvang is voor ouders’.
Het onderwerp kinderopvang polariseert. In de media hoor je altijd de voor- en tegenstanders. Want op deze brief kwamen natuurlijk weer diverse reacties van gebruikers van kinderopvang: ‘ik ging vroeger ook naar de kinderopvang en daar heb ik nooit onder geleden’. Meestal ontaardt zoiets in een welles-nietesdiscussie tussen carrièrevrouwen en thuisblijfmoeders. De twee uitersten van het spectrum.
Verfrissend is het als de kinderopvang zelf zich eens laat horen. En dan niet, zoals te verwachten, als verdediger van de kinderopvang. Indruk maakt de kinderopvang pas als ze juist tegemoetkomt aan de kritiek van de tegenstanders. Door een gematigd geluid te laten horen. Een pleidooi voor verantwoord gebruik van kinderopvang.
Kinderrijk in Amstelveen deed dat. Elders in de Volkskrant kwam namelijk een ouder aan het woord die verontwaardigd meldde dat Kinderrijk vasthoudt aan twee dagen bso en de ouders niet toestaat één dag af te nemen. In het belang van het kind. En daarmee snoert Kinderrijk De-brief-van-de-dag-schrijfster de mond: misschien waken ouders soms te weinig over het welzijn van hun kinderen, de kinderopvang zeker niet.
Kinderopvang is er vooral voor kinderen en dan pas voor ouders. En wij als kinderopvang zorgen daarvoor. Dat draagt Kinderrijk hiermee uit. Daar kan geen branchebrede imagocampagne tegen op. Het tweedagenbeleid van Kinderrijk is daarmee niet alleen in het belang van het kind, maar ook in het belang van de sector. Het laat zien dat een kindercentrum meer is dan een bewaarschool. Dat leidsters tegenwoordig niet voor niets pedagogische medewerkers heten. Dat kinderopvang waakt over het welzijn van het kind. Dat kinderopvang niet onverantwoord is. En dat egoïstische ouders – zo ze al bestaan – gecorrigeerd worden door goed doordacht beleid van de kinderopvang.
‘Kinderopvang: regelmatig, maar matig’ zeggen ze in Berlijn. Zou dat ook voor Nederland niet een mooie boodschap zijn? Doet meer voor het imago van de kinderopvang dan ‘u vraagt, wij draaien’.

maandag 7 januari 2008

Vrolijke Chaos

Column in eigenWijs nr. 17, tijdschrift voor pedaogigsche medewerkers van Kinderopvang Humanitas

Peuters en kleuters verschillen van elkaar. Maar vaak verschillen ze nog meer van zichzelf. Dat zegt de Groningse ontwikkelingspsycholoog Paul van Geert. Wat ze de ene dag niet kunnen, kunnen ze de volgende dag wel, en de dag erna weer niet. Van Geert noemt dat de vrolijke chaos van de ontwikkeling.
Dat maakt het ook moeilijk om te oordelen over de ontwikkeling van kinderen. Een meisje van twintig maanden dat niet loopt, is daar iets mis mee? Een jongetje van drie dat bijna niet te verstaan is, moet die naar de logopedist? Moeten ouders zich zorgen maken of juist niet? En moet een pedagogisch medewerker ervoor zorgen dat zij zich zorgen maken?
Veel kinderen komen ten onrechte in het medische circuit, vindt taalpatholoog Sieneke Goorhuis-Brouwer. Dat komt omdat deskundigen vaak te weinig kennis hebben van de vroegkinderlijke ontwikkeling.
In mijn eigen omgeving zie ik veel goedbedoelde adviezen. Het consultatiebureau zegt dat de gezonde tweejarige dochter van mijn vriendin te dik is. De pedagogische medewerker op het kinderdagverblijf benadrukt steeds weer dat Joost van amper drie toch wel erg slecht praat. De peuterspeelzaalleidster oordeelt op grond van één ochtendje peuterspeelzaal dat Catootje sinds de scheiding zo stilletjes is. Allemaal waar gebeurde voorbeelden. En allemaal goed bedoeld. Maar ze leiden ertoe dat ouders hun stekels opzetten. Ze staan niet meer open voor de bezorgdheid van de goedbedoelende partij.
Het is moeilijk om in deze tijd laconiek te blijven. Er is zoveel aandacht voor vroegtijdige onderkenning van ontwikkelingsachterstanden. Daarom wordt wel eens vergeten dat vroegtijdig ook te vroeg kan zijn. Het Turkse peutertje op de speelzaal dat geen woord Nederlands spreekt, heeft geen taalachterstand. Het is een beginner in het leren van Nederlands. Het weldoorvoede dochtertje van mijn superslanke vriendin raakt haar babyvet vanzelf wel kwijt. En Joost? Die praat inmiddels al een stuk beter.
Natuurlijk moeten pedagogische medewerkers achterstanden signaleren. Maar zij moeten de vertrouwenspositie met de ouders niet onnodig op het spel zetten. De zorg voor het kind is een gedeelde verantwoordelijkheid. Daarom is een goede en respectvolle relatie belangrijk.
In de roman die ik aan het lezen ben, weigert een neuroloog zijn patiënten advies te geven. Want bij het geven van advies worden vijf keer zo vaak medische fouten gemaakt als bij hersenoperaties, zegt hij. Overdreven misschien. Maar wel een terechte waarschuwing: kijk uit met goedbedoelde adviezen, denk aan de vrolijke chaos van de ontwikkeling.