dinsdag 3 oktober 2017

Experimenteren onder toezicht

in eigenWijs 53, tijdschrift van Kinderopvang Humanitas

‘Wij, opvoeders van Nederland, verliezen soms uit het oog dat jongens zich op een andere manier ontwikkelen en anders leren dan meisjes. Over het algemeen wordt door opvoeders verwacht dat kinderen zich rustig gedragen, goed luisteren en stilzitten. Terwijl jongens meer leren door te ontdekken, te experimenteren, risico’s te nemen, te doen. Opvoeders lijken de laatste jaren ‘jongensgedrag’ minder te waarderen. Jongens afremmen, remt hun ontwikkeling.’
Dat is niet mijn tekst, maar die van de Stichting Ideële Reclame (Sire) op de website Laatjijjouwjongengenoegjongenzijn.nl. Jongens moeten rennen, klimmen, zich vuil maken, vallen en weer opstaan. En dat kunnen ze nu niet, beweert Sire in haar nieuwste campagne.
Wie afgelopen maanden niet op een onbewoond eiland op vakantie was, heeft de discussie hierover meegekregen. Is het waar wat Sire beweert? Ook stelt Sire weer eens de ‘verjuffing’ van het onderwijs aan de orde. Want dat zou de reden zijn dat jongens het tegenwoordig slechter doen op school dan meisjes?
Er kwam veel kritiek op de campagne. Breng het als een hypothese en niet als een feit, zegt een hoogleraar in de Volkskrant. Misschien worden jongens wel te weinig beteugeld en doen ze het daarom slechter op school, zegt ze. Ook een hypothese.
Feit blijft dat we kinderen niet moeten opvoeden tot kasplantjes. Jongens niet en meisjes ook niet. Ze moeten uitdagingen aan kunnen gaan. Inderdaad rennen, klimmen, zich vuil maken, vallen en weer op staan. Meisjes en jongens. ‘Met een beetje risico komen ze er wel’ was dan ook de slogan van een andere reclamecampagne, die van VeiligheidNL, gericht op jongens en meisjes. Trek ze achter de spelcomputer vandaan en stuur ze het bos in.
Goede kinderopvangorganisaties hebben veel aandacht voor buitenspelen en voor een uitdagende buitenspeelruimte. Nog op te veel plaatsen zit in dat laatste het probleem. Ik kwam afgelopen week weer langs een paar scholen met alleen maar tegels op de speelplaats. Op zo’n speelplaats kan ook een meester niet meer dan een potje voetballen.

Het gaat om de balans van ruimte en toezicht, en die zijn allebei even belangrijk, zegt hoogleraar pedagogiek Micha de Winter. Hij gaf in de Volkskrant (12 augustus) een afscheidsinterview waarin hij twee opvoedingsstijlen onderscheidt: autoritair (omdat ik het zeg) en laissez faire (laat het kind het zelf uitzoeken). Beide hebben veel nadelen. De Winter onderscheidt een derde variant: autoritief opvoeden. ‘Je hebt veel aandacht voor wat kinderen belangrijk vinden, je geeft ze ruimte om te experimenteren, maar je houdt wel toezicht.’ Goede kinderopvang is voortdurend op zoek naar deze balans: experimenteren onder toezicht.

zondag 3 september 2017

Redelijkheid

in Management Kinderopvang, 4 2017

Mag de redelijkheid terug in Den Haag, vraagt NRC-columnist Tom-Jan Meeus (23 mei). Een mooi stuk over hoe politieke partijen minder ‘schappelijk’ worden. Hoe wij mensen tegenwoordig allemaal minder schappelijk zijn. Meningen worden op scherp gezet. Niet alleen in de politiek.
Op het moment dat Meeus het stuk schreef, was het nog de vraag of D66 en ChristenUnie met elkaars opvattingen over voltooid leven zouden kunnen leven. Meeuws: ‘In de voltooidlevendiscussie draait het er natuurlijk om dat je mensen met een ander wereldbeeld niet jouw normen oplegt. Dat je aanvaardt dat de wetgever er ook is voor mensen met een verlangen naar zelfbeschikking. En andersom: dat de wetgever evengoed mensen moet beschermen die hun leven in handen van het Opperwezen stellen.
Het uitvergroten van conflicten is een vorm van electorale reclame, het uitsluitend bewaken van het imago, zei Femke Halsema op een avond van het online journalistiek medium de Correspondent over constructieve politiek. ‘En bij het bewaken van dat eigen imago hoort het afbreken van dat van de politieke tegenstander. Dan dreigt er een vicieuze cirkel van negativisme, destructie en van antipolitiek waardoor het moeilijker wordt om nog steun te vinden voor politieke ideeën en oplossingen.’
In een eerdere bijdrage betreurde ik om die reden de oprichting van een tweede brancheorganisatie. De verschillende opvattingen in de kinderopvang worden uitvergroot in plaats van overbrugd.
Toch zie ik ook voordelen. Niet langer zijn verschillende visies in de branche uitsluitend een interne aangelegenheid, met slaande deuren in een verenigingsgebouw, het vertrek van een of meerdere bestuursleden of mopperende leden die hun lidmaatschap opzeggen. Verschillende inzichten worden ook uitonderhandeld met een derde partij, zoals de minister. Denk daarbij aan de verschillende rollen die beide brancheorganisaties speelden bij de totstandkoming van het IKK-akkoord en de bkr-maatregelen.
De uitkomst van zo’n onderhandeling is bijna altijd een compromis. Dat is een onderhandelingsresultaat waar niemand tevreden over is, wordt wel eens gezegd. Maar Nederland is altijd een land van compromissen geweest. Dat is niet spannend, maar doet wel het meest recht aan de verschillende meningen die er in een samenleving heersen, in een branche als de kinderopvang heersen. Een compromis komt er dankzij echte inzet: grijpen naar het onmogelijke om het mogelijke te bereiken. Een goed compromis is een begaanbare weg waarbij iedereen het gevoel heeft iets gewonnen te hebben. Een weg waarop iedereen kan blijven dromen in plaats van op te geven.
Aanvaarden dat niet iedereen hetzelfde denkt en daar rekening mee houden, is bovendien een stuk eleganter dan hard roepen vanaf een plek waar je niet gehoord wordt.


Jongens en meisjes

in eigenWijs, tijdschrift voor pedagogisch medewerkers van Kinderopvang Humanitas

In de jaren vijftig en zestig zaten jongens in jongensklassen, met z’n veertigen keurig in rijtjes. De meester zorgde ervoor dat ze stil en braaf waren. Dat ze geen jongensachtig gedrag vertoonden, niet renden, niet stoeiden. Kom daar tegenwoordig nog eens om. Betekent dat dat jongens beter presteren nu ze volop jongen mogen zijn?
Nee, in de afgelopen decennia hebben juist de meisjes een inhaalslag gemaakt. Ze doen het in alle vormen van onderwijs beter. Bovendien trouwen ze later, krijgen ze later kinderen, werken ze meer uren en verdienen ze meer dan vroeger. En vooral, ze hebben mannen minder nodig om voor hen de kost te verdienen en hen te beschermen.
Dus wat wordt er gedaan door mannen in de knel of door moeders met onhandelbare  zoontjes? Ze wijzen naar de juf. De juf heeft geen oog voor hun mannelijkheid. Als een journalist een tegenvallende Cito-score binnen heeft van zijn of haar zoontje is dat steeds weer het begin van een stortvloed aan artikelen over de feministering van het onderwijs.
Toch blijkt uit onderzoek niet dat jongens het beter doen als ze les krijgen van een man. Aleid Truijens wijt de tegenvallende prestaties van jongens in de Volkskrant (18 februari jl.) aan de feminisering van het onderwijs als geheel: ‘steeds minder kennisoverdracht, competitie en harde normen, steeds meer vaardigheden als communiceren, plannen, empathie tonen, samenwerken en presenteren.’ Jongens zijn hier niet zo goed in. Het huidige onderwijs past veel meer bij meisjes. Maar Truijens erkent meteen dat ook jongens deze vaardigheden moeten leren.
Hoogleraar Judi Mesman (Opvoeding en Ontwikkeling) zegt in de NRC (13 mei jl.) dat we de aandacht niet moeten vestigen op geslacht. Dan zien we kinderen niet meer als individu. Goed onderwijs past zich juist aan aan de behoeften en kenmerken van individuele kinderen, vindt ze.
Goed onderwijs, maar ook het begeleiden van de ontwikkeling van kinderen in de kinderopvang, is iets anders dan jongens lekker stout laten zijn. Het is kijken naar wat ieder kind nodig heeft, jongen of meisje. Los van je eigen voor- en afkeuren. Dat wil niet zeggen dat er geen mannen nodig zijn in het onderwijs of in de bso. Onderwijs zit in de relatie. Bij verschillende behoeften en verschillende talenten passen verschillende mensen, mannen en vrouwen.

Het unieke talent van ieder kind, jongen of meisje, is het uitgangspunt. Daarop afstemmen van je programma, is best moeilijk. Daar worstelen juffen en meesters mee. Pedagogisch medewerkers ook. Daar moet de discussie dus over gaan. Dat is de kern. De aanval op de feminisering gaat daaraan geheel voorbij.

Meer geld 

in Management Kinderopvang, 3 2017

Vier keer in twee jaar tijd was ik met mijn jongste dochter bij de eerste hulp. Vier keer een gebroken pols. Eigenlijk zou ik aan kindermishandeling moeten denken, zei de arts. Maar klaarblijkelijk deed hij dat niet, want hij stelde mij verder geen vragen. ‘Ouders die met een kind bij de huisarts of spoedeisende hulp komen, worden verplicht gescreend’, schreef de Volkskrant (20 maart). Dat leidt tot veel valse verdenkingen. De uitgebreide vragenlijst die artsen verplicht moeten invullen, aldus het artikel: daar heb ik niets van mee gekregen. Waarom werd ik niet verdacht? Goedopgeleide, blanke mevrouw die haar woordje goed kan doen? Ons soort mensen? Geen wonder dat er ook nog steeds veel gevallen worden gemist.
Impliciete vooroordelen maken dat de kloof tussen hoog- en laagopgeleid blijft of zelfs groter wordt. Je ziet het aan de uitslagen van de Tweede Kamerverkiezingen. Hoe een partij als de PvdA die hoog- en laagopgeleide stemmers altijd wist te verenigen, minimaliseerde. De samenleving verdeelt zich in twee kampen: D66 en GroenLinks aan de ene kant, de PVV, SP en 50Plus aan de andere kant.
Dat heeft consequenties. Over de segregatie die het gevolg is van de twee gescheiden voorzieningen peuterspeelzaal en kinderopvang is al veel geschreven. De harmonisatie moet daar verandering in brengen, net als de voorstellen om alle kinderen ontwikkelrecht en dus een aantal dagen gratis voorschool te geven. Ook de Taskforce zegt het in haar onlangs gepresenteerde rapport Tijd om door te pakken: ‘Het is dan ook zorgelijk dat kinderen uit lagere-inkomensgezinnen en migratiemilieus achterblijven in hun deelname aan deze voorzieningen.’
Toch ben je er niet met het dichten van de kloof in de voorschoolse periode. Het verschil tussen kinderen van hoogopgeleide en goedverdienende ouders en minder verdienende en laagopgeleide zet zich door. En heus niet alleen omdat de eerste groep meer boeken in huis heeft en meer voorleest. Hoewel dat wel een belangrijke voorwaarde is voor schoolsucces.  Maar kinderen van hoger opgeleide ouders krijgen ook nog eens een hoger schooladvies. En ouders die niet tevreden zijn met het advies laten hen gewoon een nieuwe intelligentietest doen. Op de middelbare school sturen zij hun kinderen naar huiswerkbegeleiding, bijles en dure examentrainingen als ze dreigen te zakken voor het eindexamen.
Is daar iets aan te doen? Ja, het zou helemaal niet nodig moeten zijn dat ouders hulp buiten school moeten zoeken. Iedere school zou zelf die topaanbieder moeten zijn. Boodschap aan het nieuwe Kabinet: meer geld dus naar kinderopvang en onderwijs.


Alles draait om taal

in eigenWijs, tijdschrift voor pedagogisch medewerkers van Kinderopvang Humanitas 

Een oude wijsheid van onderwijsmensen luidt: kijk hoeveel boeken er thuis in de boekenkast staan en je weet hoe de schoolcarrière van een kind eruit gaat zien. Er is veel mis aan zo’n opvatting. De andere kant ervan is: als je voor een dubbeltje geboren bent, word je nooit een kwartje. Ik hoorde ooit een leraar zeggen: ‘Let op dat kind. Daar zit veel meer in, want zijn ouders zijn allebei academisch opgeleid.’ Selffulfilling prophecy heet dat. Hoge verwachtingen leiden namelijk tot betere resultaten bij kinderen.
Toch zit er ook veel waarheid in de opvatting over de boekenkast. Veel boeken in huis betekent dat vader en moeder veel lezen. Zien lezen doet lezen. Voorlezen, praten, het zorgt allemaal voor een betere woordenschat. En een betere woordenschat zorgt voor beter lezen, zorgt voor beter begrijpen, zorgt voor betere cijfers op school. Lezen is bovendien een steeds groter probleem in het onderwijs. Lezen is kilometers maken en kinderen hebben zoveel alternatieven in het leven buiten hun boek.
We voelen aan ons water dat aandacht voor taal en woordenschat op jonge leeftijd kinderen helpt. Iedere juf of meester op de basisschool weet dat het nogal wat verschil maakt of een kind op een peuterspeelzaal of voorschool heeft gezeten of tot zijn vierde thuis is geweest. Niet dat kind met die volle boekenkast, wel dat kind waar men thuis niet is gewend veel met elkaar  te spreken of uit gezinnen die thuis geen Nederlands spreken.
Toch verschijnen er weer iedere week artikelen over voorschoolse educatie in de kranten. Voorschoolse educatie zou niet werken; de effecten zijn niet aangetoond. Dat zal feitelijke wel kloppen, maar waarom willen we de effecten van voorschoolse educatie zo ontzettend graag gemeten hebben. Meten we ons basisonderwijs op die manier, het voortgezet onderwijs? Op programmaniveau?
Ik volg een cursus aan een hogeschool. Beste aardig, maar effectief? Ga ik mijn beroep er beter door uitoefenen? Ik geloof er niets van. We zullen straks wel een evaluatieformulier krijgen, maar ik zie nog geen koppen in de krant: Helft van aanbod op hogescholen niet effectief.

Wie iets leest over VVE in de krant krijgt daarbij automatisch de rapporten genoemd waaruit blijkt dat het effect niet is gemeten. Een twee-eenheid die onlosmakelijk is verbonden in de hoofden van journalisten. Wetenschappers twisten over de kwestie. Laat ze lekker ruzie maken: iedereen die met kinderen werkt, ziet het effect van een zo’n rijke mogelijk taalaanbod. Of dat nu via VVE is of niet. Taal is de basis van het werk van de pedagogisch medewerker in de voorschoolse periode.