dinsdag 24 november 2009

Geluidsoverlast

Column in Management Kinderopvang 11 2009

‘Mam, we mogen nu zo hard schreeuwen als we willen.’ Minister Cramer beschouwt kinderstemmen vanaf 1 januari niet meer als geluidsoverlast en dat was mijn kinderen dankzij het jeugdjournaal niet ontgaan. Gelukkig heeft hun school geen buren en dus ook geen klagende buren. Amsterdam Oud-West komt klagende buren wel tegemoet. Per woonblok mag voortaan maximaal één kinderdagverblijf, school of buitenschoolse opvang gevestigd worden. ‘We willen niet dat er straks vier kinderdagverblijven in één binnentuin zitten’, zegt stadsdeelvoorzitter Bouwe Olij in het Parool. Van ondernemers wordt bovendien gevraagd dat ze eerst afspraken maken met de buurtbewoners.
Wat moeten die afspraken inhouden, kun je je afvragen. Dat de kinderen een uurtje per dag gelucht worden? Dat medewerkers hen voortdurend tot stilte manen. Uit mijn tijd als bestuurslid van de plaatselijke kinderopvangorganisatie herinner ik me nog talloze vruchteloze gesprekken met buurtbewoners, over piepende fietswieltjes en zingende kinderstemmetjes. En altijd was er dan wel weer een Boze Buurman die wist te melden dat in zijn tijd moeders gewoon thuis bleven om voor de kinderen te zorgen.
Maar niet alleen de oude gepensioneerde brombeer, ook de moderne thuiswerkende stadsbewoner kan weinig meer van kinderen hebben. Thomas Roosenboom wijdde er een paar jaar geleden een boos boek aan. Waar bent u bang voor, vroeg HP/De Tijd hem bij die gelegenheid. ‘Voor het gemak waarmee moderne vrolijkheid kan omslaan in geweld. Dat voel je als je langs een schoolplein loopt: dat gekrijs dat door merg en been gaat. Dat constante rennen en tegen ballen aan schoppen. Ik voel daar een dreiging van geweld in. Je zult een kind hebben dat je op zo'n schoolplein moet achterlaten.’
Lawaai is een sterk onderschatte vorm van milieuvervuiling. Daar ben ik van overtuigd. Ook geloof ik met de klagers dat Nederland steeds lawaaiiger wordt. Steeds meer auto’s, scooters, motoren, speedbootjes, jetski’s, helikopters, vliegtuigjes, bladblazers, grasmaaiers, elektrische heggenscharen, hogedrukspuiten, takkenversnipperaars. Maar wat gaan we dan als eerste aanpakken? Waar staan de kranten vol van? Juist ja, kinderstemmen. Of om met een reaguurder van de Volkskrant-website te spreken. ‘Al dat gezeur over hongerend Afrika, vrouwenonderdrukking en gesneuvelde soldaten wordt nu eindelijk eens op de achtergrond gezet omdat er een wérkelijk probleem is, te weten gillende kinderen op het schoolplein.’
Piraten

Column in EigenWijs, nr 24

‘Hoe is het mogelijk dat wij, geboren in de 40-er, 50-er, 60-er, 70-er jaren, nog leven?! Volgens de theorieën anno 2006 moeten wij al lang dood zijn.’ Zo begint de tekst op een groot waarschuwingsbord bij de fantastische piratenspeeltuin waar wij in de zomervakantie bij toeval terecht kwamen.
‘Wij zaten in auto’s zonder veiligheidsstoeltjes, gordels en airbags. Boven aan de trap was geen hekje. Wie te ver ging kukelde naar beneden. (…) ‘Wij hebben ons gesneden, botten gebroken, tanden uitgevallen en hier werd niemand voor naar de rechter gesleept. Dat waren gewoon “ongelukken” en soms kreeg je er ook nog een extra pak slaag voor. (…) Onze daden hadden consequenties en daar kon je je niet voor verstoppen’ .
Kortom, wij dertigers, veertigers en vijftigers zijn helden, want wij hebben risico’s durven nemen. Volgens het principe ‘risico’s durven nemen’ is de speeltuin ingericht. Wie zijn evenwicht niet kan bewaren op de loop van een kanon wacht geen zachte landing op rubberen tegels. Wie uit de stuurhut van het schip valt, heeft grote kans met zijn hoofd op een roestig anker terecht te komen. Wow, dacht ik. Zou hier ooit een veiligheidsinspecteur geweest zijn? Maar mijn kinderen hadden het geweldig naar hun zin. Onder de kop ‘Letselschade’ vermeldde het aanplakbiljet ook nog: U bent zelf verantwoordelijk voor het kwaad dat uw kinderen overkomt.
Hoe ver strekt die verantwoordelijkheid, van ouders voor hun kind, van speeltuinen voor haar bezoekers, van een samenleving voor haar kinderen? We komen daar niet goed uit. Moet een 14-jarige meisje uit Wijk bij Duurstede gewoon gaan solozeilen rond de wereld? De meningen in de vele ingezonden brieven en opiniestukken zijn verdeeld. Officiële instanties, psychologen en pedagogen zijn over het algemeen tegen, maar verschillende ouders uiten in de krant juist hun bewondering voor de durfal.
We leveren pubers met een gerust hart uit aan Somalische piraten, maar als ze in een erkende instelling als de buitenschoolse opvang verblijven dan mogen ze zich nog geen buil op hun hoofd vallen. Of durven ouders gewoon geen krachtig ‘nee’ meer te laten horen en hopen ze maar dat de Onderwijsinspectie, de Kinderbescherming of de kinderopvang die taak van hen overneemt? Zoals het soms ook lekker uitkomt dat je geen ‘nee’ hoeft te zeggen omdat je op de dag van dat slaapfeestje naar de verjaardag van oma moet.
Zo dicht mogelijk langs elkaar heen werken

Column in Management Kinderopvang 10 2009
Een beetje school participeert tegenwoordig in drie of vier verschillende zorgstructuren en samenwerkingsverbanden, overlegorganen die elkaar voor een groot deel overlappen. Voor de kinderopvang zal dit aantal wel wat lager liggen, maar niet lang meer. Praten over samenwerken, daar is men in Nederland dol op.
En wat levert die goedbedoelde, door de rijksoverheid geïnitieerde, maar tijdrovende samenwerking op? Niet veel, concluderen steeds meer onderzoekers. Zoals Pieterjan van Delden die onlangs in Tilburg promoveerde op het onderwerp. Hij heeft het in zijn proefschrift over een ‘schijnsamenwerking’. ‘Er is veel overleg maar toch wordt er langs elkaar heen gewerkt en valt het resultaat tegen’, meent hij. ‘De overheidssteun richt zich meestal op de buitenkant en daarom doen de organisaties alleen oppervlakkig hun best samen te gaan werken. Ze zijn niet wezenlijk gemotiveerd en stemmen hun eigen structuren niet op elkaar af, waardoor beleid uiteindelijk wordt ontkracht.’
Ook René Paas, naamgever van de Commissie Paas die onderzoek deed naar de Nederlandse jeugdhulp, constateerde in het onlangs verschenen rapport ‘Van klein naar groot’ dat de jeugdzorg ‘een wereld is waarin hulpverleners uit verschillende instellingen met verschillende budgetten en taakopvattingen zo dicht mogelijk langs elkaar heen werken.’
Thijs Malmberg, oud-directeur jeugdbeleid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wijt dat in NRC Handelsblad (12-9-2009) aan een zwakke overheid. ‘In Nederland is geen tekort aan geld of hulpverleners’, zegt hij. ‘We verzuipen in de voorzieningen. Het ontbreekt aan leiderschap en sturing.’ Rouvoet worstelt met de macht die de koepels van gemeenten, provincies en andere belangenclubs zich hebben aangemeten, concludeert het NRC-artikel over de jeugdzorg. ‘Ze strijden met elkaar en kijken alleen naar het belang van de eigen organisatie. Iedereen heeft elkaar in de houdgreep.’
Veel kinderopvangorganisaties doen mee in een Brede School of praten mee over een Centrum voor Jeugd en Gezin. Maar in beide gevallen gaat het vaak om zo’n schijnsamenwerking van Van Delden. NRC Handelsblad: Wethouders en zorgverleners willen wel graag praten over het gebouw, maar voordat je het weet, heb je het alleen over de fysieke plek en niet over de essentie: de daadwerkelijke samenwerking. In dit citaat gaat het over het CJG, maar het zou zomaar ook over de Brede School kunnen gaan.
Promovendus Van Delden noemt een vereiste voor slagen van samenwerkingsverbanden ‘duurzame vervlechting van de organisaties, waarbij ze ook in hun interne werkwijzen en systemen een blijvende afhankelijkheid van andere organisaties aanvaarden.’
Wie is er klaar voor? Peuterspeelzaalwerk en kinderopvang?