donderdag 24 december 2015

Spelen en leren

Column in eigenWijs 47, tijdschrift van Kinderopvang Humanitas

Twee artikelen uit de media van afgelopen maanden: ‘Breng kinderen onder regie van het basisonderwijs’ en ‘Lage educatieve kwaliteit voorschoolse voorzieningen’. De eerste uitspraak komt van Saskia Schenning, lid van de Onderwijsraad en schoolbestuurder (BNR Nieuwsradio, 9 september). Nu ligt de focus in de kinderopvang nog te veel op spelen en verzorgen, vindt Schenning. Door hoger opgeleid personeel voor deze doelgroep in te zetten, hoopt ze dat daar verandering in komt.
De tweede is een kop uit Management Kinderopvang (oktober). Het artikel is van mijn hand en is geschreven naar aanleiding van een grootschalig onderzoek naar de onderwijsloopbaan van kinderen tussen 5 en 18 jaar. Daaruit blijkt dat de educatieve kwaliteit van de voor- en vroegschoolse voorzieningen beter kan. Onderzoeker Annemiek Veen zegt in het artikel: ‘We hebben bij de observaties gezien dat kinderen vaak vrij spelen. Dat mag, maar we zagen ook dat vrij spelen vaak betekent doelloos rondlopen.’
Spelen en leren: het blijft een moeilijk begrippenpaar. Spelen wordt of geïdealiseerd of er wordt te weinig waarde aan gehecht. En leren wordt vaak veel te beperkt opgevat. Leren is niet per definitie aan een tafel of in de kring een lesje doen. Spelen en leren zou geen tegenstelling moeten zijn: spelen is leren.
Pedagogisch medewerkers kunnen het spel rijker maken, meer uitdagingen bieden, meer meespelen, zeggen deskundigen. Of je daarvoor hoger opgeleide medewerkers nodig hebt, zoals Schenning denkt, is maar de vraag.
Dat laatste kunnen en moeten de pedagogisch medewerkers laten zien. En daar moet haast mee gemaakt worden. Steeds weer komt uit onderzoek dat de professionaliteit van pedagogisch medewerkers op het educatieve vlak omhoog moet. En steeds weer lonkt het onderwijs naar de kinderopvang. Terwijl er nog weinig onderzoek is gedaan naar de kwaliteit van de kleuterklassen gaat men ervan uit dat hoger opgeleid per definitie beter is.

Maar we moeten niet blijven hangen in een discussie over het Nederlandse systeem en of dat wel zo goed is. Is het belangrijk wie de regie heeft, onderwijs of kinderopvang? Het gaat erom hoe professioneel de begeleiding van jonge kinderen is. Wat dat betreft kunnen zowel pedagogisch medewerkers als leerkrachten van groep 1 en 2 vaak nog wel een tandje bijzetten. Op steeds meer plaatsen in Nederland kiest men er daarom voor om meer bij elkaar aan te sluiten. Om samen beter te worden. Om te zorgen dat het kind er beter van wordt. Want daar gaat het tenslotte om.

Sesamstraat

Column in Management Kinderopvang, december 2015

De vlotte babbel van staatssecretaris Sander Dekker is te danken aan de vele uren die hij in zijn pyjamaatje voor de buis heeft doorgebracht, luisterend naar het voorlezen van opa Piet. Dat schrijft Volkskrant-columnist Bert Wagendorp naar aanleiding van het nieuws dat Sesamstraat zijn vaste plek en vast tijdstip kwijt is. Vrij Nederland kwam met een artikel uit maart 1970 bij het uitzenden van de eerste Amerikaanse afleveringen. Het citaat is afkomstig van dr. Dolf Kohnstamm, destijds lector ontwikkelingspsychologie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht:  ‘Voor acht miljoen dollar hebben ze in de Verenigde Staten een nieuw soort kompensatieprogramma gemaakt. Kompensatieprogramma’s zijn er om kleuters uit het milieu der minstgeschoolden een goede voorbereiding op de basisschool te geven.’
Voorschoolse programma’s voor kinderen van de ‘minstgeschoolden’ gaan dus al heel lang terug. Heeft Sesamstraat het beoogde effect gehad? Er is veel onderzoek gedaan naar de effecten van Sesamstraat, schrijft NRC Handelsblad (7 november): het kijken naar Sesamstraat verhoogt de testscores van kinderen en dat blijkt tot in de puberleeftijd door te werken.
De NRC verwijst naar twee Amerikaanse onderzoeken, met dus opmerkelijk stellige conclusies. Waren de resultaten van de onderzoeken naar VVE of onderwijskwaliteit maar zo stellig. Heeft bijvoorbeeld de aanpak van de zwakke basisscholen van toen nog wethouder Asscher in Amsterdam gewerkt? Het CPB dacht in 2014 van niet, het Kohnstamm Instituut vond in 2015 van wel. De huidige wethouder Kukenheim struikelde onlangs bijna toen bleek dat ze het laatste (haar onwelgevallige?) rapport in haar la had gestopt. Over VVE-beleid kwam Het Kohnstamm Instituut onlangs tot de conclusie dat het gevoerde VVE-beleid in de praktijk niet uit de verf komt.
‘Neem door onderzoek verworven kennis serieus’, was de kop van een column van Aleid Truijens (de Volkskrant, 7 november). Er wordt ‘met roerende trouw vastgehouden aan theorieën of methoden die door onderzoek allang zijn achterhaald of twijfelachtig bevonden. Niet gehinderd door voortschrijdende kennis worden leraren erin bijgeschoold.’ Ze noemt expliciet het Brandpunt-programma met Ruben Fukkink en het ‘hardnekkige geloof in voorschoolse educatie’.
Neem onderzoek serieus. Maar wat doen we dan met al dat onderzoek waaruit blijkt dat een uitgebreide woordenschat een belangrijke voorspeller is van schoolsucces? En dat dagelijks lezen en voorlezen grote invloed heeft op woordenschat en op taalontwikkeling?
Dat de pedagogische kwaliteit in VVE-groepen nauwelijks verschilt van de kwaliteit in reguliere groepen is een belangrijke constatering. De vraag is dus hoe we de woordenschat en de taalontwikkeling van peuters en kleuters dan stimuleren. Allemaal naar Sesamstraat kijken?


Alle dagen druk

Column in Management Kinderopvang, oktober 2015

Iedereen die al langer meeloopt in de kinderopvang, op de peuterspeelzaal of in het basisonderwijs zal het beamen: de kinderen van nu zijn anders dan die van een paar decennia geleden. Drukker, beter gebekt, minder gevoelig voor autoriteit, meer van hen zijn gediagnostiseerd als add’er, adhd’er of pdd-nosser. Een week na het begin van het schooljaar gedragen eersteklassers zich al als bovenbouwers, zo klaagt het voortgezet onderwijs. In het verleden bleven die brugpiepers een heel jaar lang timide.
Is dat winst of gebrek aan opvoeding? Dat laatste, vindt de Vlaamse psycholoog Paul Verhaege. Hij schreef er een boek over, getiteld Autoriteit.
‘Ouders voeden hun kinderen niet meer op, zegt hij in NRC Handelsblad (12 september). ‘Niet alle ouders natuurlijk, maar wel veel ouders, en dat heeft nogal wat consequenties. Ze durven geen nee te zeggen, stellen geen grenzen, ze applaudisseren te veel. En als die kinderen dan na verloop van tijd niet meer te hanteren zijn, gaan ze ermee naar de dokter of de psycholoog. Diagnose, medicijnen. Kunnen die ouders ook weer door met hun leven, en dat is al zwaar genoeg. Altijd maar racen om aan hun eigen hooggespannen verwachtingen te voldoen en te voorkomen dat ze het afleggen tegen de concurrentie.’
Het valt niet mee om ouder te zijn in deze tijd. In de Volkskrant krijgen moeders er van langs. Twee van hen schreven een artikel (12 september) over het ouderschap dat hun zwaar viel. Columnist Elma Drayer (18 september) vond dat ze niet zo moeten zeuren: het moederschap is nooit zo licht geweest als nu. Vanwege huishoudelijke apparatuur en omdat ze niet per se thuis hoeven te blijven. ‘Wij hebben, als we dat willen, het beste van twee werelden’, schrijft ze.
De weken erna tuimelden de reacties met bijval en afkeuring in de Volkskrant over elkaar heen. ‘Het leven is in allerlei opzichten complexer geworden. Dus om te zeggen dat het moederschap lichter is dan ooit, is klinkklare onzin’, zegt politicoloog en feminist Deb Appel (19 september).
Het advies van Verhaege aan iedereen die met kinderen te maken heeft, is om de handen ineen te slaan: ‘Laat dat hele collectief rond het kind goede afspraken maken en samenwerken. (…) Helaas zie je nog vaak dat ouders systematisch tegenover de school gaan staan, wat echt geen goed idee is. Ouders en school moeten naast elkaar staan, overleggen, met één mond spreken. Niet zoals vroeger, toen de leerkracht altijd gelijk kreeg, maar zeker niet zoals het nu vaak gaat, dat het kind altijd gelijk krijgt en de school onderuit wordt gehaald. Dat is echt slecht voor een kind.’




Goedbedoelde adviezen


Column in eigenWijs 46, tijdschrift voor pedagogisch medewerkers van Kinderopvang Humanitas

Iedereen kent in zijn omgeving mensen die het consultatiebureau het concentratiebureau noemen. Het heeft mij altijd gestoord. Het doet geen recht aan de toewijding waarmee de medewerkers op een consultatiebureau werken. Maar ik snap ook de ergernis van ouders. De goedbedoelde adviezen van het consultatiebureau maken hen vaak eerder onzeker dan dat ze helpen. Zeker jonge ouders zijn vaak nog zoekende naar hun nieuwe rol en wat daar wel of niet bij hoort. Een bezoek aan het consultatiebureau is alsof ze steeds weer examen moeten doen. Doen ze het wel goed? Is de baby wel goed gegroeid? Waarom kan hij zijn hoofdje nog niet omhoog houden? Ik zeg maar niet dat hij drie van de vier dagen bij ons in bed slaapt, want dat mag vast niet. Ouders komen thuis met talloze adviezen die ze niet altijd op hun waarde kunnen beoordelen.
Zelf legde ik de raad om op glutenvrije melk over te stappen naast me neer en ik heb nooit iets van een glutenallergie gemerkt. Daarentegen werd de slechthorendheid van mijn dochter pas opgemerkt toen ze zeven was. Ze kwam steeds fluitend door de hoortest van het consultatiebureau.
Adviezen geven aan ouders ligt heel gevoelig. Alles wat je tegen kwetsbare, onzekere ouders zegt, ligt gevoelig. Ik herinner me nog de verontwaardiging van een pas gescheiden moeder. Een pedagogisch medewerker had haar gezegd dat het wel duidelijk was dat haar kind last had van de scheiding. Dat kon moeder er nog net bij gebruiken, bij alle stress die de scheiding haar zelf opleverde.
Daarom bekijk ik de nieuwe richtlijn ‘Scheiding en problemen van jeugdigen’ van het Nederlands Jeugdinstituut met enig wantrouwen. Op de website kinderopvangtotaal staat dat pedagogisch medewerkers volgens die richtlijn ouders moeten informeren over wat scheiding of langdurige ruzie voor gevolgen kan hebben voor hun kinderen.
Weten ouders dat zelf niet? En gaan ze minder ruzie maken als de pm’er zegt dat het niet mag? Gaan ze zich nu ook bemoeien met ruziënde stellen die niet gaan scheiden? Raad eventuele stiefouders aan niet te snel de ouderrol op zich te nemen, staat er verder. De vraag is: is de pedagogisch medewerker de aangewezen persoon om (stief)ouders voor dit soort adviezen?

Natuurlijk is het goed dat pedagogisch medewerkers kennis hebben van scheidingen, zeker in een tijd met steeds meer vechtscheidingen. Er is ook niets tegen een richtlijn. De vraag is alleen hoe gaan pedagogisch medewerkers ermee om. Gescheiden ouders moeten zich al op zoveel plaatsen verantwoorden, laat ze niet ook nog eens examen doen op het kinderdagverblijf. En vergeet niet dat er ook nog scheidingen zijn die zich in relatieve harmonie voltrekken. Scheiden wordt helaas steeds gewoner, zelfs voor kinderen.

vrijdag 24 juli 2015

Stress of huidkwalen


Column in Management Kinderopvang juli/aug 2015

‘De argumenten zijn nooit het probleem, maar waar wil je het heen geluld hebben.’ Hoe treffend is deze uitspraak van cabaretier Theo Maassen. Voor elk standpunt kunnen argumenten gevonden. Zogenaamd onafhankelijke onderzoeksbureau durven soms heel direct aan hun opdrachtgever te vragen: wat wil je dat er uitkomt. Het gevolg is dat aan ieder onderzoek getwijfeld kan worden. De waarheid is dus in handen van wie met zijn argumenten de media goed weet te bespelen.
Ik zie het in mijn eigen gemeente. Het college van Burgemeester en Wethouders is bezig met de ontwikkeling van een brede school. Een moeizaam proces waarvan de start plaatsvond onder de vorige coalitie. De grootste coalitiepartij van toen zit nu in de oppositie en is in haar mening over de brede school 180 graden gedraaid: te duur, onnodig, gaat niet werken, renoveer de oude schoolgebouwen.
Die mening weet ze subtiel onder de aandacht te brengen van de inwoners, door strategisch ingezonden brieven en artikelen te droppen in de brievenbus van een huis-aan-huisblad. Propaganda-journalistiek. De partij maakt handig gebruik van het gebrek aan objectieve journalistiek in onze gemeente. Het resultaat: langzamerhand raakt iedereen ervan overtuigd dat die brede school eigenlijk helemaal geen goed idee is.
Kinderen en opvoeden is op landelijk niveau een onderwerp dat veel aandacht van de media krijgt. Iedereen heeft tenslotte kinderen. In de rubriek Wetenschap in de Volkskrant van 25 april staat een interview met Carolina de Weerth, hoogleraar psychobiologie van de vroege ontwikkeling. ‘Baby’s zijn het eerst jaar beter af bij hun ouders dan in de crèche’, zegt zij in dat stuk. Want baby’s maken op de crèche meer stresshormoon aan. Een andere conclusie uit haar onderzoek is dat een baby van een gestreste moeder in zijn eerst jaar relatief meer last heeft van allerlei kwalen, luchtwegaandoeningen, huidproblemen, vaker antibiotica nodig. Met dezelfde argumenten kun je dus concluderen dat het voor de gemoedsrust van moeders nodig is om goede kinderopvang te vinden voor het kind, zodat de moeder geen stress heeft en het kind ook niet. Want hoeveel ouders racen tegenwoordig niet van opa en oma, naar huis, naar kinderopvang, naar andere opa en oma, naar huis?
Maar dat is niet de conclusie van de Volkskrant. ‘Houd uw baby thuis’ is de kop. De kwaliteit van de opvang bij opa en oma is nooit onderzocht, die van de gemiddelde zorg van een fulltime moederende moeder ook niet. En ook niet de zorg van de werkende moeder met een baby onder haar bureau, zoals Caroline de Weerth zelf haar baby-opvang regelde.

Opvoedpolitie


Column in samenWijs 9, tijdschrift voor ouders van Kinderopvang Humanitas

‘Last van een prikkelbare baby. Lees hem voor’; ‘Houd uw baby thuis’; ‘Positief opvoeden? Ze worden er kleine narcistjes van’. Zomaar een greep uit de kranten van afgelopen maanden.
Opvoeden is trending topic in Nederland. Behandelen Nederlandse ouders hun kinderen te veel als prinsjes en prinsesjes? Het artikel in het Volkskrant Magazine van 30 mei van columnist Sheila Sitalising scoorde veruit het hoogste als het gaat om boze reacties. Onder de kop ‘Ik ga je rammelen’ brak zij een lans voor een ‘Surinaamse, Caribische, in elk geval niet-Nederlandse’ opvoeding. Het stuk werd aangekondigd als ‘Een pak rammel is zo erg nog niet’. En dat deed menig lezer concluderen dat het een pleidooi was voor slaan. Dat was het niet, zei Sitalsing achteraf. De redactie had haar gevraagd om de Surinaamse opvoedcultuur af te zetten tegen de Nederlandse. Meer niet.
Opvoeden en vooral straffen houden de gemoederen flink bezig. Denk aan de discussie rondom de naughty chair van de Britse ‘supernanny’ Jos Frost. Het vakblad Kinderopvang wijdde er in haar jongste nummer een artikel aan: De Stoutstoel: een zegen of vloek? Voor- en tegenstanders komen erin aan het woord.
Opvoedartikelen laten vooral zien dat pedagogiek geen harde wetenschap is. De manier waarop we opvoeden zegt vooral iets over ons, over onze cultuur en over de tijd waarin we leven. Uitspraken door opvoedcoaches als ‘Een time-out is emotioneel schadelijk’ (zoals in het artikel in Kinderopvang) lijken me daarom vooral emotioneel schadelijk voor opvoeders.
Als opvoeder heb je het niet gemakkelijk. Opvoedadviezen buitelen over elkaar heen en zijn niet zelden tegengesteld aan elkaar. Ook ouders onderling nemen elkaar graag de maat. Alle kinderen moeten strenger opgevoed worden, behalve die van mij. Opvoeden is net autorijden: 85 procent van de automobilisten vindt dat hij beter rijdt dan gemiddeld.
‘Ouders fokken elkaar op’, schreef Aleid Truijens (De Volkskrant 6 juni) over de door ouders gevoelde plicht om mee te lopen met de avondvierdaagse. Truijens: ‘De schoolpleinpolitie heerst. Wie de moed heeft om te zeggen “Veel plezier schat, tot straks” maakt zijn kind tot zielige uitzondering.’
Zou het beste advies aan ouders niet zijn: ontspan. ‘Kinderen worden ook vanzelf wel groot’, zoals Rita Kohnstamm, schrijver van de opvoedbijbel Kleine ontwikkelingspsychologie’ (1980) ooit zei.
Het Manifest van de luie ouder uit 2010 van Tom Hodgkinson heeft nog niets aan kracht ingeboet. Regel 1: We zijn tegen het idee dat ouderschap een inspannende bezigheid is. Regel 2: We beloven plechtig dat we onze kinderen hun gang laten gaan.

Leren van de drogist


Column in Management Kinderopvang mei/juni 2015

Koop je bij de drogist een lippenstift van 2,50 euro, dan pakken ze die prachtig in als het een cadeautje is. Koop je een auto van 25.000 euro, dan krijg je soms het gevoel dat je blij mag zijn hem mee te krijgen. Lang geleden schreef ik voor de autobranche. Dit was een steeds terugkerende vergelijking. Inmiddels treft iedere koper van een nieuwe auto het bijna verplicht geworden boeket bloemen op de voorstoel aan. En dan blijkt dat ook niet voldoende te zijn om een klant een goed gevoel te geven.
Waarom word of blijf je klant? De juwelier in mijn dorp weet hoe het moet. Als ik een klacht heb over een ketting krijg ik zonder commentaar een nieuwe. Daarom kom ik terug. Ik koop een ring voor mijn jarige dochter. De juwelier zelf is er niet; een beetje verlegen meisje helpt ons. We kopen niet de duurste ring, maar zeker ook niet de goedkoopste. Het valt me dan ook tegen als ik, druk met afrekenen, erachter kom dat ze de ring in een simpel zakje (met strik, dat dan wel) ingepakt heeft. Want wat is er nu mooier dan op je verjaardag een doosje te openen met daarin, verrassing, een mooie ring. Dat is toch wat anders dan een zakje. De juwelier weet hoe het moet, zijn medewerker niet.
Ook in de kinderopvang is steeds meer aandacht voor het verkoopmoment: de rondleiding en eerste kennismaking. Laat dat niet over aan de op dat moment dienstdoende pedagogisch medewerker, zegt Ceel Elemans van ING in dit nummer. Steeds meer organisaties hebben daar dus een protocol voor. Helpt zo’n protocol?
Het lijkt in tegenspraak met de theorie van de Braziliaanse topondernemer en managementgoeroe Ricardo Semler: leg de verantwoordelijkheden laag in de organisatie.
Trainer bij de Baak, Sacha Kluvers, zegt in het Financieeele Dagblad: ‘Semler gaat ervan uit dat eenieder gezond verstand heeft en verantwoordelijkheid draagt. Dat doen mensen per slot van rekening ook privé: zij moeten er zorg voor dragen dat er eten op tafel komt, dat de huur betaald wordt. Daardoor zijn zij best in staat verantwoordelijkheid te nemen op het werk. Door mensen zeggenschap te geven creëer je betrokkenheid. Mensen worden er gelukkiger en productiever van, maar ook creatiever en dat komt de organisatie ten goede.’
Het een sluit het ander niet uit. Ik ken een basisschool waar de directeur nooit de rondleidingen doet. Ze is een goede directeur, maar haar kracht zit niet in het enthousiasmeren van nieuwe ouders. Nog meer dan om protocol en instructie gaat het dus om zelfkennis, van directie en medewerkers.

Speelrecht


Column in eigenWijs 45, tijdschrift voor pedagogisch medewerkers van Kinderopvang Humanitas

Kleuters die met vier jaar naar de basisschool komen en geen woord Nederlands spreken, beginnen met een achterstand. Datzelfde geldt voor kinderen die tot hun vierde jaar bijvoorbeeld alleen Volendams gesproken hebben. Ik was ooit op een basisschool in Volendam waar ze druk waren met het aanleren van de Nederlandse taal aan deze Hollandse kinderen. Want hun kippetje is eigenlijk een eendje, wat zij poeier noemen, vindt de rest van Nederland meel en ze gaan op schievakantie.
Er is geen twijfel mogelijk dat het goed is als kinderen al op jonge leeftijd in aanraking komen met de Nederlandse taal. Dat voorkomt achterstanden op latere leeftijd. Maar alle driejarigen verplicht naar school…? Het idee van PvdA-leider Diederik Samsom doet heel wat stof opwaaien.
Wat gaan die driejarige daar op school dan doen? Dat is de cruciale vraag. Nog steeds vinden wetenschappers geen aantoonbaar effect van programma’s voor voor- en vroegschoolse educatie (VVE). Kinderen zijn op die leeftijd nog helemaal niet rijp voor schoolse programma’s. Toch zitten op de basisschool kleuters steeds vaker aan tafeltjes, te werken aan een taalprogramma of ze zijn in stilte bezig met de Citotoets.
‘We moeten het spel van kinderen veel serieuzer nemen’, zegt de nieuwe lector Jonge Kind aan de iPabo, Annerieke Boland. ‘Jonge kinderen leren in informele situaties. Ze leren niet om het leren, maar door te doen. Ze leren spelend, in een betekenisvolle context, waar het leven zelf centraal staat.’ (Management Kinderopvang 1/2 2015)
Ze pleit voor de bouwhoek en de huishoek, voor een rijke, stimulerende leeromgeving, waar kinderen zelf initiatief kunnen nemen. Interactie met de volwassene zorgt ervoor dat er echte gesprekken op gang komen.
De discussie moet dus niet gaan over al of niet leerplicht op driejarige leeftijd, maar over het aanbod aan jonge kinderen. Langzamerhand zie je op pabo’s meer aandacht voor de speciale behoeften van deze groep. Leerkrachten kunnen voor een specialisatie Jonge Kind kiezen. Maar het blijft een onderdeel van een brede pabo-opleiding.
De echte specialisatie in jonge kinderen vind je in de kinderopvang. Pedagogisch medewerkers begeleiden kinderen van baby tot dreumes, van peuter tot 4-jarigen. Zij zien hoe kinderen de enige dag wel kunnen wat ze de vorige dag nog niet konden en soms de dag erna toch weer even niet. Ieder op zijn eigen tempo. Zonder dat daar meteen een diagnose ‘achterstand’ aan hangt.
Aleid Truijens pleit in de Volkskrant voor ‘speelrecht’ voor kinderen. ‘De magische tijd dat een kind, met één oog dichtgeknepen, totaal opgaat in een zelf verzonnen schaduwwereld duurt maar zo godvergeten kort. Daarna helpt de werkelijkheid hen ruw uit de droom. Laten we dat moment zo lang mogelijk uitstellen.’