woensdag 5 maart 2014

Hogere eisen, meer vrijheid

Column in eigenWijs, tijdschrift voor pedagogisch medewerkers

‘Als we onze kinderen echt willen helpen moeten wij ouders onze verwachtingen bijstellen over hoe hard kinderen moeten werken. En we moeten scholen stichten die meer eisen stellen aan onze kinderen.’ Dat schrijft columnist Thomas Friedman in de Volkskrant/New York Times. Te veel ouders en kinderen nemen onderwijs niet serieus, vindt hij. Kinderen slagen bovendien te gemakkelijk: ‘als ze maar kunnen aantonen dat ze ademen.’
Er zijn ook anderen geluiden. ‘Als we van onze kinderen houden en willen dat het goed met ze gaat, dan moeten we ze méér tijd gunnen om te spelen, in plaats van minder.’ Dat schrijft evolutiepsycholoog Peter Gray in 360 Magazine. ‘Ga toch spelen’ is de kop boven zijn artikel. Beleidsmakers duwen ons juist de andere kant op, beweert hij. Meer scholing, meer testen, meer begeleiding door volwassenen en minder gelegenheid om in alle vrijheid te spelen. Gray: ‘En zonder de vrijheid om te spelen en te ontdekken zullen ze nooit de sociale vaardigheden aanleren die hen bekwamen in het volwassen zijn.’
Twee tegengestelde meningen, maar allebei zijn ze waar.
Hoe gun je kinderen vrijheid zonder druk? En hoe zorg je dat ze die vrijheid benutten om creatief te zijn, om initiatieven te nemen, om fysieke en sociale vaardigheden te ontwikkelen? Kortom, om leergierig te zijn? Meer dan 85 procent van de Amerikaanse kinderen scoorde in 2008 lager op een creativiteitstest dan kinderen in 1984. Het onderwijs neemt kinderen hun spel af, is Grays conclusie.
Leraren zouden eens een kijkje moeten nemen in de kinderopvang. Want is dat niet de pedagogische opdracht van de kinderopvang? De ontwikkeling van kinderen bevorderen door middel van spel. Uit veel onderzoek is gebleken dat mensen het creatiefst zijn wanneer ze volkomen opgaan in het spel, wanneer ze het gevoel hebben dat ze iets doen enkel en alleen omdat het leuk is. Natuurlijk gaat dat nog niet overal en altijd goed in de kinderopvang. Natuurlijk is de ene pedagogisch medewerker beter dan de andere in het stimuleren van kinderen zonder te pushen, motiveren zonder over te nemen.
Kunnen de ideeën van Friedman (hogere eisen) en die van Gray (meer vrijheid) samengaan? In het onderwijs zal dat wel moeten. Totale vrijheid leidt tot lamlendigheid. Dat blijkt uit de mislukking van onderwijsconcepten die ervan uitgaan dat ieder kind vanzelf tot leren komt.
Eisen stellen moet dus. Dat begint al in de kinderopvang en de buitenschoolse opvang. Opruimen van je eigen rommel, afspraken nakomen, rekening houden met elkaar, verantwoordelijkheid voor je omgeving. Dat wil zeggen dat we kleine kinderen niet als prinsjes en prinsesjes behandelen. Maar wel als wat ze zijn: kinderen.

Passende kinderopvang

Column in Management Kinderopvang, maart 2014

‘Drie kinderen dat is niet één plus één plus één. Dat is veel meer: het eerste én het tweede kind, het eerste én het derde kind, het tweede en het derde kind en alle drie samen. Zeven grote werelden. Antipathie, vriendschap, vechtpartij, welwillendheid, blijdschap, verdriet. Reken zelf uit over hoeveel werelden tien, twintig, dertig kinderen beschikkelen. Vele werelden en moeilijke werelden, vol doornen en distels.’ Deze mooie uitspraak van Janusz Korczak (uit: Het recht van het kind op respect, Amsterdam 2007) geeft goed weer waarom opvoeding in een groep zo ingewikkeld is.
Met enige zorg kun je daarom kijken naar berichten dat er meer kinderen met ontwikkelingsachterstand en gedragsproblemen naar de kinderopvang komen. Dit is het gevolg van de overheveling van de jeugdzorg naar de gemeenten. BBMP wijdde er een artikel aan in het november/decembernummer. Jo Hermanns, hoogleraar opvoedkunde aan de Universiteit van Amsterdam, voorspelt erin dat over vijf jaar alle jeugdzorgactiviteiten plaatsvinden in en om het gezin en/of het netwerk van kinderen. De kinderopvang, die al een belangrijke wijkfunctie heeft, kan in dat geval rekenen op een sleutelrol.
Niemand is tegen deze ontwikkeling. Iedereen ziet de voordelen van zorg, onderwijs en opvang dichtbij huis. Niet kinderen in een busje zetten, maar een plekje geven in de wijk bij hun buurkinderen. Maar kan de kinderopvang dit aan? Dezelfde vraag wordt al een aantal jaren aan het onderwijs gesteld vanwege de komst van Passend Onderwijs. Vanaf 1 augustus dit jaar moeten scholen alle leerlingen, ook die met extra zorgbehoeften, een plek aanbieden. Kan een school dit aan?
Scholen ontwikkelen een ondersteuningsprofiel waarin staat welke zorg ze kunnen bieden, welke niet. Waarin zijn ze goed? Wat kunnen ze niet? En hoeveel kinderen met zorg kunnen ze herbergen? Het zou goed zijn voor de kinderopvang om hetzelfde te doen.
Passend onderwijs en passende kinderopvang vraagt namelijk wat van de leraar en pedagogisch medewerker. Dat is niet zomaar te leren in een cursusje of door het lezen van een handelingsplan. Handelingsplannen voor kinderen met bijvoorbeeld PDD-NOS of ADHD zijn geduldig, maar staan vaak ver van de realiteit in een groep. Ook zijn er afgelopen jaren al te veel leerkrachten geweest die ambulante begeleiders, die de zorgkinderen ondersteunen, liever zien gaan dan komen. Hun goedbedoelde tips zijn vaak slecht uitvoerbaar in groepsverband en verzwaren hun werk eerder dan dat ze het verlichten. Begeleiding van pedagogisch medewerkers en leerkrachten werkt dan ook alleen als op de groep naar de groep gekeken wordt.

Getouwtrek

column in Management Kinderopvang 1/2 2014

We willen samen werken aan voorschoolse voorzieningen: dat was de teneur van de brief die de Brancheorganisatie Kinderopvang, de MOgroep, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de PO-Raad naar minister Asscher stuurde. Dat was september vorig jaar. De minister liet weten dat hij heel verheugd was met dit initiatief. En misschien was hij ook wel een beetje verbaasd. Maar dat zei hij er niet bij. Wel leek hij goed te beseffen dat een dergelijke saamhorigheid uniek is. Hij prees de betrokken partijen daarom nadrukkelijk.
In de nieuwe discussie naar aanleiding van de zogenoemde Peuterbrief van Asscher lijken de gemeenten en de kinderopvang hun eigen stellingen weer in te nemen. Over het basisidee is iedereen het nog steeds eens. Er moet één integrale voorziening komen voor opvang, ontwikkeling en onderwijs. Dat moet een gezamenlijke verantwoordelijkheid worden, schreven de voorzitters destijds in een opinieartikel in het Haarlems Dagblad (14 september 2013).
Die basisvoorziening is er nog niet. Dat is een stapje te ver voor de minister in een kabinet waarin de VVD een zware stem heeft. Het blijft dus bij wat men tegenwoordig een stip op de horizon noemt.
Ondertussen roeren wethouders van grote steden zich nadrukkelijk in de media. Zij zien hun budget slinken en daarmee hun eigen beleidsruimte. Terwijl ze zo leuk bezig waren met hun eigen ideeën voor een peuterschool of 0-groep. Hebben ze net de kinderopvang zo vakkundig buiten de deur weten te houden, komt die via de achterdeur weer binnen.
Bovendien gaat het gemeentelijk budget voor peuterspeelzaalwerk omlaag. En gaan ouders straks niet massaal naar de kinderopvang als ze eenmaal die drempel hebben genomen om kinderopvangtoeslag aan te vragen?
Dus ontstaat er getouwtrek tussen kinderopvang en peuterspeelzaal, tussen gemeenten en kinderopvangorganisatie. De VNG heeft gelijk dat kinderen het meest baat hebben bij wat zij noemt ‘ontwikkelrecht’: ieder kind moet een aantal dagdelen naar een voorschoolse voorziening kunnen. Maar dat krijgt Asscher er nu juist niet door in dit kabinet. Dus moet hij een tussenstap nemen.
Bovendien krijgen gemeenten de komende jaren voldoende op hun bordje met de overheveling van een deel van de AWBZ, de jeugdzorg en de uitvoering van de Participatiewet. Nog bijna geen enkele gemeente is daar klaar voor.
Een integrale voorziening voor jonge kinderen is het uiteindelijke doel en misschien is die inderdaad het meest op zijn plek onder de hoede van de gemeente. Wie zal het zeggen. Maar Asscher heeft goed gezien dat gemeenten nog niet zo ver zijn.