Column in Management Kinderopvang 3 (mei) 2016
Mijn dochter (5 vwo) gaat twee keer zwemmen tijdens de gymles.
Voor een cijfer. Haar klasgenoot van Marokkaanse afkomst haalde er een
onvoldoende voor. Ze had weliswaar op de basisschool tijdens schoolzwemmen haar
A-diploma gehaald, maar dat betekent niet dat ze tien jaar na dato nog echt kan
zwemmen. Nooit meer gedaan namelijk.
Iedere hoogopgeleide en goedgebekte ouder zou op hoge poten
naar school gestapt zijn, maar niet haar ouders. Hetzelfde zien we wanneer
basisscholen hun schooladvies geven voor het voortgezet onderwijs. Dat blijkt
recent weer uit onderzoek. Hoogopgeleide ouders weten hun kinderen naar een
hoger niveau te praten. En dat hogere niveau is tegenwoordig steeds vaker een
ongedeeld schooltype. Geen vmbo/havo, waarbij leerlingen gedurende de brugklas
nog een tweede kans krijgen. In kleurige brochures laten scholen zien dat hun
havo-afdeling echt apart zit en niet bij het vmbo-deel, ver van het gepeupel
dus. Die sukkeltjesschool hoorde ik laatst een moeder met een havo-zoon het vmbo
noemen.
De kloof tussen hoogopgeleid en laagopgeleid wordt groter.
De tweedeling in het onderwijs is het onderwerp van menig artikel in de media
in de afgelopen maanden. Komt het door Molenbeek, de Brusselse wijk die als
voedingsbodem voor terrorisme wordt gezien en waar alle grote-stadsproblematiek
samenkomt? Krijgen wij in Nederland ook een Molenbeek?
Bezorgdheid daarover is er ook van de minister en de
staatssecretaris van Onderwijs. Dit is echt niet de bedoeling. Ondertussen
groeit de kloof mede door het onderwijsachterstandenbeleid van deze
bewindspersonen. In totaal is daarvoor in 2018 100 miljoen euro minder beschikbaar
dan in 2015, maar de achterstanden dalen niet. Wel de manier waarop ze geturfd
worden. Door de komst van veel vluchtelingenkinderen groeit zelfs het aantal
kinderen dat extra ondersteuning nodig heeft. Slechts de helft van hen is
volgens de huidige definitie een achterstandsleerling, maar ze hebben allemaal
extra taallessen nodig.
Ondertussen blijven we in Nederland hangen in de discussie
over VVE. Werkt het nu wel of werkt het niet? Waarom scholen we onze
pedagogisch medewerkers niet zo goed mogelijk. Waarom is dat voor leerkrachten
op de basisschool een vanzelfsprekendheid en niet voor pedagogisch medewerkers?
Is het pas vanaf vier jaar belangrijk wie er voor een groep staat? Terecht
zeggen PO-Raad, Brancheorganisatie Kinderopvang, MOgroep en VNG dat scholen,
peuterspeelzalen en de kinderopvang een rijke leer- en speelomgeving moeten
kunnen bieden aan kinderen die risico op achterstanden lopen, ‘zodat ook zij
hun talenten kunnen ontwikkelen waardoor ze een succesvolle (school)loopbaan
kunnen starten en voortzetten’. Belangrijk voor alle kinderen, zou ik daaraan
willen toevoegen.