dinsdag 15 februari 2011

Zedenzaak en aanspreekcultuur


Column in Management Kinderopvang, februari 2011

‘We moeten alerter worden, goed op signalen letten van slachtoffers, maar ook van daders.’ Dat zei Martine Delfos in NRC Handelsblad (27 december jl.) naar aanleiding van de Amsterdamse zedenzaak. Eens in de zoveel jaar wordt de kinderopvang opgeschrikt door seksueel misbruik. Gelukkig zelden in de omvang als de recent aan het licht gekomen Amsterdamse zaak. Maar we moeten toch wrang constateren dat het bij de sector hoort en zal blijven horen. Je kunt je er tegen wapenen, maar het nooit voorkomen.
Sommige media wijten het aan de marktwerking. Jan Kuitenbrouwer noemt de kinderopvang (NRC 15 december) ‘een façade, met daarachter niets dan woeste leegte. Etalagecrèches. Een schimmenrijk van scharrelaars, “ondernemers” en enge jongens met een laptop’. Natuurlijk ben ik het niet met hem eens. Wel denk ik dat er na de invoering van de wet Kinderopvang meer organisaties zijn gekomen waar personeel uitsluitend gezien wordt als kostenpost en dat misbruik daar eerder voor kan komen. Meer mensen alleen op de groep, een minder professionele houding.
Want Martine Delfos heeft gelijk: we moeten alert zijn. Ouders, maar vooral ook pedagogisch medewerkers en hun leidinggevenden. Professionaliteit van de medewerkers kan misbruik niet altijd voorkomen, maar soms wel het verschil maken. In de zaken die de afgelopen jaren in de openbaarheid kwamen, ging het bijna altijd om een dader over wie collega’s achteraf zeiden dat hij ‘wel wat eigenaardig’ was. Die gevoelens zijn lang niet altijd kenbaar gemaakt.
Organisaties in de kinderopvang ontberen vaak een aanspreekcultuur, zei arbeidsrechtdeskundige Arthur Hol in het decembernummer van dit blad. ‘Medewerkers worden niet of weinig aangesproken op hun functioneren. (…) Daarbij komt dat leidinggevenden in de kinderopvang kritiek vaak mondeling en heel omfloerst geven.’
Een goede leidinggevende zorgt dat ze tijdens het werkoverleg signalen opvangt, vindt Hol. Dat doet ze door door te vragen. Dus niet alleen ‘gaat het goed op de groep’, maar ook ‘hoe gaat het met het uitruimen van de afwasmachine, met de oudercontacten, met verschonen’. Daarmee verlaag je de drempel om eenvoudige ergernissen te uiten en verklein je eventuele conflicten tussen collega’s. Daar moeten dus ook vragen over seksualiteit en intimiteit aan toegevoegd worden.
Niet alleen in de kinderopvang blijkt daar vaak nauwelijks over gesproken te worden, ook in het basisonderwijs. Wat doet de leraar als er ruzie uitbreekt onder de douche? Kan een meester een kleuter op schoot nemen? Het onderwerp staat bij de meeste scholen pas sinds kort expliciet op de agenda. Ook al denkt scheidend Onderwijsraad-voorzitter Fons van Wieringen dat zo’n zaak in het onderwijs niet zo gauw voor zou komen vanwege de professionaliteit van de medewerkers (de Volkskrant, 27 december jl.).
Hoe moeilijk en confronterend het misschien ook is, het onderwerp moet op tafel en met grote regelmaat. Niet alleen ter bescherming van de kinderen, maar ook ter bescherming van de medewerkers.