Het jonge kind staat weer volop in de belangstelling. Niet
alleen in de branche, maar ook daarbuiten. In de politiek bijvoorbeeld. D66-kamerlid
Van Weyenberg (nee, geen familie) loosde namens GroenLinks, PvdA en SP eind oktober
een motie door de Kamer over voorzieningen voor het jonge kind. De motie
verwijst naar een SER-advies van 2011 over de ‘tijdsknelpunten van werkenden
bij de combinatie van werk en privé’ en naar ‘voortschrijdend wetenschappelijk
inzicht over de ontwikkeling van jonge kinderen’. Ook refereert het aan de
landen om ons heen waar kinderopvang ‘niet alleen een arbeidsmarktinstrument
is, maar ook een ontwikkelfunctie dient.’
D66 wil een vervolgadvies van de SER over de inrichting van
de voorzieningen voor jonge kinderen.
Een gedachtegang die de hele kinderopvangbranche kan
steunen, lijkt mij, en die ook mooi aansluit bij tal van nieuwe initiatieven,
zoals Kindcentra 2020. Dat geldt niet voor de opvattingen die VVD-politica
Brigitte van den Burg ventileerde in het Eindhovens Dagblad (2 november). Zij
pleit voor een taaltoets voor alle tweejarigen op het consultatiebureau. Dat is
natuurlijk geen nieuw VVD-standpunt, want in het verkiezingsprogramma stond al
dat 3-jarigen verplicht een taaltoets moeten doen voor ze naar de basisschool
gaan. Peuters die het Nederlands niet goed genoeg beheersen zouden bijles
moeten krijgen voor ze naar school gaan. Het moet nog vroeger, vindt Van den
Burg nu.
Hoe betrouwbaar zijn toetscores op deze leeftijd? Niet,
zeggen wetenschappers. Hoe maakbaar is het jonge kind? Nauwelijks, zeggen onderzoekers.
Ook deze maand weer liet een onderzoek naar VVE weinig resultaat zien. De
onderzoekers van de Radboud Universiteit Nijmegen schatten dat er per jaar
ongeveer 400 miljoen euro gemoeid is met Vroeg- en Voorschoolse Educatie. Zij
zagen echter geen enkel effect van de programma's terug in de Citoscores in
groep 2 en 5.
Toch zijn er ook positieve resultaten te melden. De
kwaliteit van welk programma dan ook hangt namelijk vooral af van de man of
vrouw voor de groep, de pedagogisch medewerker en de leerkracht dus. Het is
goed dat daar steeds meer aandacht voor komt. Bijvoorbeeld met een initiatief
als Pact (zie elders in dit nummer).
Jammer is alleen dat de samenleving de pedagogisch
medewerker nog slecht in beeld heeft. Heeft de leraar last van een slecht
imago, de pedagogisch medewerker nog veel meer. Onderwaardering geldt voor
beide beroepsgroepen, maar aandacht krijgen leraren genoeg. We wachten daarom op
een motie over de versterking van de beroepsgroep pedagogisch medewerkers. Als
we steeds meer van kinderen verwachten, laten we hun dan ook de beste
begeleiding geven die er mogelijk is.