vrijdag 5 januari 2018
Risico’s beschrijven, niet vermijden
Gisteren ging mijn jongste dochter van 15 naar een feestje
van haar oudere zus in Amsterdam. Ik zie wel hoe laat ik thuis kom, zei ze me.
Even keek ik bedenkelijk. 15 jaar, Amsterdam in de nacht. Maar ik weet hoe druk
het is op het centraal station om middernacht.
Opvoeder zijn is loslaten. Veel eerder loslaten dan je zelf
zou willen. Voor mijn gevoel stond ik gisteren nog de schoolreisjesbus uit te
zwaaien naar het Sprookjesbos in Enkhuizen: met drie van mijn kinderen in
dezelfde bus. De hele dag een zeurderig gevoel in mijn maag.
Wijze ouders laten hun kinderen los, maar raken hen nooit
kwijt, zegt mijn bijbel De Tao voor ouders. En ‘Hoe wijder ik mijn armen open,
hoe meer er naar mij toe zal stromen.’
Maar ik ben realist genoeg en ook mij beroeren de Anne
Faber-verhalen. Daarom spreekt ook het accountantsmotto mij aan: je bent pas in
control als je weet waar je het niet bent.
Risico’s beschrijven maakt dat je je bewust bent van wat er
zou kunnen gebeuren. En niet alleen de medewerkers van het kindercentrum, maar
ook de ouders moeten dat weten. Want iedere pedagogisch medewerker kent de
ouders die hun kind aan het begin van de dag als een prinsje afleveren en hem
aan het eind van de dag nog even gestreken op willen halen.
Die ouders moet je helpen om te leren loslaten. Dat vraagt er
natuurlijk wel om in gesprek te gaan met ouders. Vanaf het eerste
kennismakingsrondje door het kinderdagverblijf. De kinderopvang wil bijdragen
aan de ontwikkeling van kinderen. Maak duidelijk dat de motorische ontwikkeling
daarvan een belangrijk onderdeel is. Rennen, klimmen, vallen, stoten, ravotten
en soms ook een vechtpartij. Ze horen erbij.
Risico’s beschrijven moet echter niet worden risico’s
vermijden. Risico’s in kaart brengen helpt daarbij. Dat kan ook heel goed met
alle betrokken partijen, ouders en kinderen. Zoals dat (hopelijk) ook gebeurt
met de brandoefening. In mijn gemeente vond vorig jaar een grote rampenoefening
plaats op Marken. Schoolklassen deden mee om een levensechte overstromingsramp
na te spelen. En ze genoten.
‘Natuurlijk mag jij in die boom klimmen, maar hoe ga je dat
handig doen, zodat je niet naar beneden valt’. Pedagogisch medewerker zijn, is
een hele uitdaging. Je moet ogen en oren in je rug hebben. Daarom is het goed
om samen regelmatig de ‘gevaarlijke’ plekken langs te lopen. Zonder kinderen
bang te maken en te belemmeren in hun durf. Want vallen hoort erbij.
De wereld verandert, een beetje
‘De wereld verandert steeds sneller’: google op deze zin en
je krijgt 448.000 hits. Menig krantenartikel begint ermee. En talloze trainers
en goeroes op talloze congressen beginnen zo hun praatje om hun bijdrage een
gevoel van urgentie te geven. Mensen wordt wakker, want niets is straks meer
hetzelfde.
21th century skills hebben kinderen nodig, want we stomen ze
klaar voor beroepen die nu nog niet bestaan, roepen onderwijsvernieuwers
paniekerig. In dat laatste hebben ze natuurlijk gelijk, maar het is geen reden
voor verontrusting. Dat gebeurt namelijk al eeuwen. Toen de stoommachine werd
uitgevonden, ontstond het beroep machinist. De telefoon werd gemeengoed en er
was behoefte aan operators die de juiste knopjes omzetten. En wie voorspelde de
groeimarkt voor de reparatie van iPhones?
Bovendien blijven een heleboel beroepen gewoon bestaan. Ik
haal mijn brood nog steeds bij de bakker. De tuinman maakt mijn tuin
winterklaar. Om de hoek is de stratenmaker bezig om de stoeptegels opnieuw te
leggen. De huisarts ziet in mijn keel dat mijn amandelen ontstoken zijn. Meisjes
willen nog steeds schoonheidsspecialiste of verpleegster worden. Zo gaat het en
zo gaat het al decennia.
Bij mijn googlen stuitte ik op een artikel in De
Correspondent uit 2016, van Jesse Freriks, getiteld ‘De wereld verandert
helemaal niet sneller dan ooit’. Freriks bespreekt onder meer het boek van
Robert Gordon The Rise and Fall of American Growt, waarin wordt uiteengezet dat
vooral tussen 1870 en 1970 de wereld sneller dan ooit veranderde: ‘sanitatie,
huishoudelijke apparatuur, entertainment, voedsel, kleding, bijna elk aspect
van het dagelijks leven veranderde toen.’
Maar het internet dan, heeft dat niet voor een grote
revolutie gezorgd? Freriks betwist niet dat internet flinke impact heeft gehad.
‘Maar we moeten de reikwijdte van die verandering niet overdrijven. Hoe we ons
vervoeren, wat we eten, hoe we ziektes genezen, welke kleding we dragen - ze
zijn nauwelijks veranderd door het internet.’
De Correspondent heeft als missie structuren in de
samenleving bloot te leggen die bepalen hoe de wereld werkt, zo staat in een
ander lezenswaardig artikel, getiteld ‘Hoe de wereld geregeerd wordt door het
hoogs uitzonderlijke’ van hoofdredacteur Rob Wijnberg (september 2017). Het
gaat over de dictatuur van de minderheid. ‘Hoe we denken, praten en debatteren
over onze samenleving, en hoe we haar vervolgens inrichten, vormgeven en
besturen, wordt enorm beïnvloed door het hoogst uitzonderlijke.’
Internet en ICT hebben ons leven veranderd, een klein
beetje. Laten we daarom hun invloed niet overdrijven. Hou op over 21th century
skills. De ‘skills’ sociale vaardigheden, samenwerken, creatief denken,
communiceren zijn van alle tijden. En oké, we moeten iets van ICT weten, maar onze
tweejarigen spelen volop met de iPad van papa en mama. De wereld verandert
inderdaad, een klein beetje.
Vrouwen en mannen
in Management Kinderopvang, 5 2017
‘Mevrouw, ik kan nergens iets aan doen, want ik ben een
puber en ik heb ADHD’. Dat zei onlangs een leerling die uit de les was
gestuurd. Daar kan hij nu nog aan toevoegen: ‘En ik ben een jongen.’
Meisjes doen het steeds beter in het onderwijs en op de
arbeidsmarkt. De universiteit telde in 2016 iets meer meisjes dan jongens. En
in plaats van dat we blij zijn dat ze hun achterstand hebben ingehaald, moet de
noodklok geluid worden. Jongens komen in de verdrukking.
Sire maakte heel wat los met haar campagne om jongens
jongens te laten zijn.
‘Met zijn stereotiepe boodschap draait Sire 100 jaar
vrouwenemancipatie terug en doet jongens tekort’, waarschuwen Jens van Tricht
en Hanneke Felten in Trouw (1 augustus). ‘Stel je eens deze campagne voor: “Laat
jij jouw meisje genoeg meisje zijn?” In het filmpje zie je meisjes ‘tutten’ met
poppen en make-up. (…) Als klap op de vuurpijl kan ieder meisje een zacht
zoemend stofzuigertje winnen om haar vrouwelijkheid alle ruimte te geven.
'Jongens leren door te doen, maar meisjes ook’, vindt Joyce
Endendijk, universitair docent Pedagogiek aan Universiteit Utrecht (nos.nl, 25
juli) ‘De verschillen tussen jongens en meisjes worden benadrukt en jongens
worden over een kam geschoren. Hokjesdenken. Op scholen waar jongens het wél
goed doen, is geen specifiek beleid op jongens. Daar is beleid op algemene
zaken, zoals structuur en individuele aandacht.’
Dat is waarschijnlijk ook waar de Leidse hoogleraar Judi
Mesman op doelt als ze zegt: ‘Misschien worden jongens niet te veel, maar juist
te weinig beteugeld.’ (de Volkskrant, 29 juli) Het is maar een hypothese, zegt
ze, net als de stelling van Sire als niet meer dan een hypothese moet worden
gezien.
‘Vrouwen zijn niet gelijk aan mannen, ze zijn in veel
opzichten superieur en veel van die opzichten zullen in de toekomst belangrijk
zijn’. Zo wordt de Amerikaanse gedragsbioloog Melvin Konner geciteerd in de
prachtige essaybundel van Marja Pruis (Genoeg nu over mij). Pruis: ‘We kunnen
er kort over zijn: extreme mannelijke overheersing is een anomalie in onze
geschiedenis. Ze is van lange duur geweest, maar ze is tijdelijk. (…) De vrouw
het heft in handen laten nemen is de volgende stap in de menselijke evolutie,
het kan niet missen.’
Aan het eind van het boek is Pruis overigens helemaal klaar
met het verschil tussen mannen en vrouwen, nadat ze in een val is getrapt en
het werk van een fotograaf als van een vrouw
beoordeeld had, terwijl het een man was. Had ze oogkleppen op? Pruis besluit nooit
meer te schrijven over mannen en vrouwen. ‘En ik nam me voor om alles wat ik
tot nog toe heb geschreven te herroepen. Bij dezen.’
dinsdag 3 oktober 2017
Experimenteren onder toezicht
‘Wij, opvoeders van Nederland, verliezen soms uit het oog
dat jongens zich op een andere manier ontwikkelen en anders leren dan meisjes.
Over het algemeen wordt door opvoeders verwacht dat kinderen zich rustig
gedragen, goed luisteren en stilzitten. Terwijl jongens meer leren door te
ontdekken, te experimenteren, risico’s te nemen, te doen. Opvoeders lijken de
laatste jaren ‘jongensgedrag’ minder te waarderen. Jongens afremmen, remt hun
ontwikkeling.’
Dat is niet mijn tekst, maar die van de Stichting Ideële
Reclame (Sire) op de website Laatjijjouwjongengenoegjongenzijn.nl. Jongens
moeten rennen, klimmen, zich vuil maken, vallen en weer opstaan. En dat kunnen
ze nu niet, beweert Sire in haar nieuwste campagne.
Wie afgelopen maanden niet op een onbewoond eiland op
vakantie was, heeft de discussie hierover meegekregen. Is het waar wat Sire
beweert? Ook stelt Sire weer eens de ‘verjuffing’ van het onderwijs aan de
orde. Want dat zou de reden zijn dat jongens het tegenwoordig slechter doen op
school dan meisjes?
Er kwam veel kritiek op de campagne. Breng het als een
hypothese en niet als een feit, zegt een hoogleraar in de Volkskrant. Misschien
worden jongens wel te weinig beteugeld en doen ze het daarom slechter op
school, zegt ze. Ook een hypothese.
Feit blijft dat we kinderen niet moeten opvoeden tot kasplantjes.
Jongens niet en meisjes ook niet. Ze moeten uitdagingen aan kunnen gaan.
Inderdaad rennen, klimmen, zich vuil maken, vallen en weer op staan. Meisjes en
jongens. ‘Met een beetje risico komen ze er wel’ was dan ook de slogan van een
andere reclamecampagne, die van VeiligheidNL, gericht op jongens en meisjes.
Trek ze achter de spelcomputer vandaan en stuur ze het bos in.
Goede kinderopvangorganisaties hebben veel aandacht voor
buitenspelen en voor een uitdagende buitenspeelruimte. Nog op te veel plaatsen
zit in dat laatste het probleem. Ik kwam afgelopen week weer langs een paar
scholen met alleen maar tegels op de speelplaats. Op zo’n speelplaats kan ook een
meester niet meer dan een potje voetballen.
Het gaat om de balans van ruimte en toezicht, en die zijn
allebei even belangrijk, zegt hoogleraar pedagogiek Micha de Winter. Hij gaf in
de Volkskrant (12 augustus) een afscheidsinterview waarin hij twee
opvoedingsstijlen onderscheidt: autoritair (omdat ik het zeg) en laissez faire
(laat het kind het zelf uitzoeken). Beide hebben veel nadelen. De Winter
onderscheidt een derde variant: autoritief opvoeden. ‘Je hebt veel aandacht
voor wat kinderen belangrijk vinden, je geeft ze ruimte om te experimenteren,
maar je houdt wel toezicht.’ Goede kinderopvang is voortdurend op zoek naar
deze balans: experimenteren onder toezicht.
zondag 3 september 2017
Redelijkheid
in Management Kinderopvang, 4 2017
Mag de redelijkheid terug in Den Haag, vraagt NRC-columnist
Tom-Jan Meeus (23 mei). Een mooi stuk over hoe politieke partijen minder
‘schappelijk’ worden. Hoe wij mensen tegenwoordig allemaal minder schappelijk
zijn. Meningen worden op scherp gezet. Niet alleen in de politiek.
Op het moment dat Meeus het stuk schreef, was het nog de
vraag of D66 en ChristenUnie met elkaars opvattingen over voltooid leven zouden
kunnen leven. Meeuws: ‘In de voltooidlevendiscussie draait het er natuurlijk om
dat je mensen met een ander wereldbeeld niet jouw normen oplegt. Dat je
aanvaardt dat de wetgever er ook is voor mensen met een verlangen naar
zelfbeschikking. En andersom: dat de wetgever evengoed mensen moet beschermen
die hun leven in handen van het Opperwezen stellen.
Het uitvergroten van conflicten is een vorm van electorale
reclame, het uitsluitend bewaken van het imago, zei Femke Halsema op een avond
van het online journalistiek medium de Correspondent over constructieve
politiek. ‘En bij het bewaken van dat eigen imago hoort het afbreken van dat
van de politieke tegenstander. Dan dreigt er een vicieuze cirkel van
negativisme, destructie en van antipolitiek waardoor het moeilijker wordt om
nog steun te vinden voor politieke ideeën en oplossingen.’
In een eerdere bijdrage betreurde ik om die reden de oprichting
van een tweede brancheorganisatie. De verschillende opvattingen in de
kinderopvang worden uitvergroot in plaats van overbrugd.
Toch zie ik ook voordelen. Niet langer zijn verschillende
visies in de branche uitsluitend een interne aangelegenheid, met slaande deuren
in een verenigingsgebouw, het vertrek van een of meerdere bestuursleden of
mopperende leden die hun lidmaatschap opzeggen. Verschillende inzichten worden
ook uitonderhandeld met een derde partij, zoals de minister. Denk daarbij aan
de verschillende rollen die beide brancheorganisaties speelden bij de
totstandkoming van het IKK-akkoord en de bkr-maatregelen.
De uitkomst van zo’n onderhandeling is bijna altijd een
compromis. Dat is een onderhandelingsresultaat waar niemand tevreden over is, wordt
wel eens gezegd. Maar Nederland is altijd een land van compromissen geweest.
Dat is niet spannend, maar doet wel het meest recht aan de verschillende
meningen die er in een samenleving heersen, in een branche als de kinderopvang
heersen. Een compromis komt er dankzij echte inzet: grijpen naar het
onmogelijke om het mogelijke te bereiken. Een goed compromis is een begaanbare
weg waarbij iedereen het gevoel heeft iets gewonnen te hebben. Een weg waarop
iedereen kan blijven dromen in plaats van op te geven.
Aanvaarden dat niet iedereen hetzelfde denkt en daar
rekening mee houden, is bovendien een stuk eleganter dan hard roepen vanaf een
plek waar je niet gehoord wordt.
Abonneren op:
Posts (Atom)